`Tweehonderdvijftig luxe broodjes`. De begrafenisondernemer sprak de woorden uit met een intonatie die opgewektheid suggereerde, een aankondiging van een bruiloft. Hij zat voorover gezakt op de aftandse bank in de muf ruikende woning. Een woning in een straatje met oude gedateerde auto’s en kleine vrachtautootjes die altijd volgeladen waren met ijzerwaren, wasmachines en afgereden fietsen waarvan de essentiële onderdelen aan ontbraken.
De andere bank gaf ook geen enkel zitcomfort. De rondbuikige Gerrit had er voorover zittend op plaatsgenomen. Buurman Gerrit was de laatste maanden zeer betrokken geweest bij Paultje. Te betrokken. Hij kwam meermalen per dag en die gewoonte had hij nog niet gestopt of onderbroken na het overlijden van zijn buurman. Naast de man in het zwarte pak zat Madieke, de hulpverleenster van de verslavingszorg. Zij had er aan het eind erg veel moeite mee gehad om Paultje zo aan het eind van zijn kunnen te zien. Paultje had dit gevoeld, gezien aan de mimiek van haar gezicht. Hij had niet de puf gehad om er naar te vragen.
`Hoeveel mensen zullen er uiteindelijk komen?`, vroeg de begrafenisman. Ditmaal verwachtte hij een concreet antwoord van de andere aanwezigen. `Ik verwacht er wel wat`, begon Gerrit. `Ik heb al een hele lijst van mensen in mijn hoofd die ik een kaart ga sturen`.
`Zoveel mensen kende Paultje nog niet hier in de stad`, begon Madieke, om zo aan te geven dat inzetten op tweehondervijftig broodjes te hoog was.
`De kaarten`, ging de man in het weinig flateuze pak verder, `er staat een aantal van honderd op de wensenlijst. De man had de roze lijst in zijn handen, een dun papier. `Vijftig kaarten zal moeten volstaan`.
Madieke merkte nog een keer op dat de adressenlijst onvindbaar was. Terwijl alle belangrijke papieren in de kast hadden gelegen. Hier was de adressenlijst ook neergelegd. Maar nu, nu was de lijst er niet. Onvindbaar.
Gerrit mompelde dat hij een nieuwe adressenlijst ging maken.
In de zaal van het crematorium zat geen bloedverwant. Paultje wilde dit zo, maar de aanblik deed sommige aanwezigen een brok weg slikken. De begrafenisondernemer liep de zaal in en herschikte de kransen die op de kist laggen. Het lag al goed, dus de interventie veranderde niets aan het totaalbeeld. Voor de kist stond een enorme krans rode rozen in de vorm van een hart. Met rechts een aantal witte rozen die, als de toeschouwer goed keek, een hondenpoot vormde. De poot van Ricco, de hond van Paultje. De poot verankerd in het rode rozenperk. Overdadig, majestueus. Passend bij de familie van Gerrit. Niet passend bij het postuur van Paultje. De kleine kale man, ingetogen, niet opvallend, aan de zijkant van alles, aan de onderonderkant van de maatschappij geëindigd. Voor deze man stond een krans van meer dan zeshonderdvijftig euro. De rozen schreeuwden om de aandacht, in schril contrast hoe Paultje nimmer om de aandacht vroeg. Laat staan er om schreeuwde. Bovenop de kist laggen drie grote kransen, er hoefde kennelijk niet op geld gelet te worden. Allemaal gemaakt van rode rozen, geheel in harmonie met het hart, het rode bloedende hart.
Voor de dienst begon, fluisterde de begrafenisondernemer Madieke in het oor dat hij de helft van de broodjes had afgezegd. `Ik denk met de helft voldoende te hebben. Ik verwacht niet zoveel mensen en alles wat overblijft moet toch weg`. Madieke knikte instemmend, wetende dat er niets meer aan kon worden veranderd. Veel zaken met betrekking tot deze crematie zijn buiten haar om gegaan. Gerrit was uit eigen initiatief de kransen gaan bestellen, eerst de drie grote op de kist en toen een dag later is hij voor het hart gegaan. Het enige dat hij had gedaan was de begrafenisman op de hoogte stellen van zijn bestelling. Die nam het aan als zoete koek. Voor hem zoete broodjes van de uitvaartbranche.
Gerrit had Madieke bij het sluiten de kist, net voor aanvang van de afscheidsdienst, aangesproken op het geld dat over zou blijven na betaling van de gehele crematie. Hij had haar gezegd dat hij ook kosten had gemaakt. Hij had gebeld, flink gebeld om mensen in te lichten Hij had in de auto moeten stappen om mensen persoonlijk in te lichten. Hij had emailkosten gemaakt. Madieke had hem fronsend aangekeken. Boosheid voelde ze opkomen toen Gerrit had gezegd dat hij inzage wilde in alle papieren en de uiteindelijke afrekening. `Want`, zo had hij sissend opgemerkt, `jullie kunnen de rest van het geld zo in jullie zak steken en geen haan die er naar kraait`. Even leek het of er iets knapte bij Madieke. Even leek het of de altijd zichzelf zijnde Madieke de controle over zichzelf zou verliezen, of zij zich niet meer kon bedwingen om deze man weet niet wat aan te doen. Ze bleef kalm, bijna onverstoorbaar kalm kijken. Kijkend naar de kist, kijkend naar haar handen die de laatste schroefdop op de kist dichtdraaide. Vast is vast, zei haar vader altijd. Maar Madieke draaide net dat tikje door. Paultje lag in een dichte kist, vaster dan vast.
Met trage tred liepen de mensen de zaal in. De familie van Gerrit ging zitten aan de linkerkant van de zaal, de voorste stoelen leeg latend. Rechts zat Madieke die samen met een collega was gekomen. Ze had al alleen moeten opdraaien voor het sluiten van de kist. Nu voelde zich wat sterker, sterker als Gerrit straks weer over geld zou beginnen. Ze had in de hal even haar ergernis uitgesproken naar haar collega die begrijpend had geluisterd en haar gerust probeerde te stellen met de woorden: `als hij er weer over begint, zeg je maar dat je alles uit handen geeft aan onze juridische afdeling. Wij hebben hier ook niks meer over te zeggen`. Madieke hoopte dat hij dit zou zeggen want zij voelde zoveel weerzin opborrelen bij het idee om weer in gesprek te moeten met Gerrit.
Opeens verschijnt Gerrit vanuit de zaal voor de kist. Hij stond stil, voorovergebogen. De trainingsbroek hing onder zijn massieve buik. Gerrit was deze sportieve kleding gaan dragen bij het ontstaan van zijn eerste hernia. Ruimzittend, nergens knellend en toch gedekt. Boven de zwarte broek met twee witte biezen had Gerrit een vaal blauw t shirt aan. Hij maakte een ingetogen knikje en liep, linksaf slaand naar een stoel op de voorste rij.
Rechts was een magere bleke vrouw aangeschoven. Magda was haar naam. Paultje had haar leren kennen op de afdeling radiotherapie. Een bedompte wachtkamer zonder daglicht. Het kille tl-licht gaf deze ruimte een sfeer van steriliteit. Zo steriel dat de boodschap luidde: hier kan niets leven, laat staan overleven.
De bestralingen hadden bij Magda evenzeer iets uitgericht als bij Paultje. Ze wist dat haar doodvonnis was getekend. De woorden “een paar maanden” had Magda misschien ook al gehoord uit de mond van de longspecialist. De woorden waren bij Paultje blijven nagalmen, op alle dagen die er in die paar maanden hadden gezeten. Paultjes lijf wist het al, wist het voordat de dokter het had bevestigd. Toen kon de geest gaan wennen aan het idee dat het lijf ten dode was opgeschreven.
Magda bekeek het allemaal met de sterk in haar hoofd priemende gedachte dat dit de generale repetitie was van nog ging komen voor haar. Op de dag van de uitvoering zou zij in de kist liggen. Wie zouden er dan in de zaal zitten? In ieder geval niemand van de aanwezigen hier. Er zou geen link zijn met Paultje, haar Paultje die zo eenzaam was, zo alleen. En toch zo berustend in het lot, zijn noodlot. Het leven leek wel te zijn opgebouwd uit onvermijdelijke momenten, momenten die je op dezelfde manier moest ondergaan als goede momenten. Op dit moment kwam er geen goed moment in haar gedachten voorbij.
De zwangere dochter van Gerrit zat direct achter Gerrit. Paultje was tot het eind toe blijven zeggen dat hij er nog zou zijn om de kleine te zien. Ze geloofden hem en daarmee leek zijn naderende dood beter te accepteren voor hen. Paultje wilde het deze mensen die hij nog maar zo kort kende niet moeilijker maken. Hij liet ze wel wennen aan de gedachte dat hij dood zou gaan, maar hij wilde gelijktijdig ook menselijk blijven. Doodgaan is onmenselijk. De dochter was met man, haar man. Paultje wist niet of ze getrouwd waren. Trouwt men binnen deze familie voordat men zich gaat bezig houden met het verwekken van nakomelingen? Paultje wist het niet en had uit fatsoen nagelaten om er naar te vragen.
Schuin achter Gerrit zat Joe, de jongste zoon van hem. Paultje had hem altijd nog voor de geest kunnen halen zoals hij hemop die stralende dag voor het eerst had gezien. Paultje zat op de bank in de warme woonkamer van Gerrit. Het bovenste gedeelte van de voordeur stond open. Het onderste gedeelte was dicht. Tijdens een betoog van Gerrit over iets futiels, had daar uit het niets geklonken “joehoe”. Het hoge stemgeluid dat bijna zingend werd voortgebracht was direct ingeprent in het lange termijngeheugen van Paultje. Toen de onderdeur open zwiepte, viel de helblauwe trainingsbroek op. Het ontbrak er alleen nog aan dat er op de achterkant niet in gouden opdruk op geborduurd was: “I’m guy”. Hoe homo kan een man zijn. Joe zat stil, zijn gelaatstrekken serieus in de plooi gestreken. De passie voor de herenliefde sprak er onverminderd uit voort. Net zoals de bekende helblauwe trainingsbroek. Vandaag had Joe een iets minder uitdagend shirt uit de kast gehaald. Een andere kast waar hij zelf al heel lang uit was.
Hidden, de oudste zoon, had geen zachte kant in zijn gezichtsexpressie. Rauw tot op het bot en met dezelfde niet zo snuggere blik van zijn vader.
Een man viel op door het aan hebben van een kostuum. Het pak had het net niet. Het gaf de man het aanzien dat hij weliswaar een poging had gedaan zich los te maken uit zijn milieu maar toch er met handen en voeten aan verbonden was gebleven. Paultje kende deze man niet.
De muziek zwelde aan, de laatste mensen waren gaan zitten. Op zijn hoogst waren er vijfendertig mensen om afscheid te nemen van Paultje. De man die nog maar zo kort in deze stad woonachtig was geweest. Achter Madieke zat een groep mensen van de kerk. Zij verzorgde de eetgroep. Wekelijks maakten zij een maaltijd voor de mensen die geen thuis hadden. Toen Paultje niet meer in staat was om er naar toe te komen, hebben zij hem wekenlang eten gebracht.
Achter de kist gaven de grote ramen een fraai uitzicht op het parkachtige landschap achter het crematorium. Rust en vredigheid, terwijl de werkelijkheid in de zaal toch vaak een tegengesteld beeld gaf. “Afscheid nemen bestaat niet”, zong de volkszanger. Dood is dood, en een gesprek, een simpele uitwisseling van enkele woorden met een overledene is godsonmogelijk. Afscheid is definitief. Mensen die het geloof hebben dat ze elkaar weer tegen komen kunnen bedrogen uitkomen. Misschien klopte het. Niet te hopen voor Paultje, want wie kan hij boven met goed fatsoen onder ogen komen. Valentijn?
De muziek stopte door een druk op de knop van de muziekinstallatie. De begrafenisondernemer stond op en liep naar het katheder, die naast de kist stond. Hij heette de aanwezigen welkom voor dit afscheid. `Vandaag zijn wij bij elkaar gekomen om te herdenken en omafscheid te nemen van Paultje Lavendal. De man die wij herdenken in ons hart`. De man sprak monotoon en door de woorden heen was hoorbaar dat de man op deze vrijdagmiddag toe was aan zijn weekend. Hoeveel mensen waren er in de afgelopen week de revue gepasseerd? Het was een bedrijf, en zelfs zonder reclame maken verzekerd van een gestage stroom klanten. Meestal zag de begrafenisondernemer zijn klant niet in leven. Het is ook niet het eerste wat een mens bedenkt bij het afsluiten van zijn overlijdensverzekering. “Ik zal eens kennis gaan maken met de in de polis genoemde uitvaartonderneming”.
De begrafenisondernemer zou er ook niet de tijd voor hebben, want er liggen bosjes mensen te wachten op een waardig afscheid.
Er was een spreekster gevraagd door Madieke en Paultje om de korte dienst te leiden en om een woordje te doen. Niets is killer dan een zwijgende uitvaart. Madieke had dit al meerdere malen meegemaakt. De eerste man waar zij bij betrokken was, was een man van net zestig. Jaren was hij dakloos geweest en net voor zijn einde had hij een kamertje betrokken bij een andere oudere man. Ze werden vrienden en toen sloeg de ziekte zijn slag. Triest feit vond Madieke dat de man, die geen begrafenisverzekering had, dat zowel zijn ouders als zijn kinderen niet de begrafenis wilde regelen, laat staan betalen. De gemeente had het onderste uit de kan gehaald om te proberen dat de familie de zaak wilde afhandelen. De familie bleek zeer standvastig te zijn. Uiteindelijk stelde de gemeente de regels en dat had tot gevolg dat de familie uitgesloten was bij de begrafenis. Als de gemeente moest opdraaien voor de gehele begrafenis, hield ze ook de gehele regie in eigen had. Doordat Madieke keer op keer contact was blijven zoeken met de gemeente, werd zij twee uur voor de ter aarde bestelling gebeld. Zij regelde vervanging voor haar dienst en stapte op haar fiets. Er bleek een meneer te zijn van de gemeente, een raadslid van de partij van leefbaar Almelo. Leefbaar, zelfs bij uw laatste stap uit dit leven. De zwarte auto kwam een kwartier voor tijd aangereden met relatief hoge snelheid. De wachtenden, vier mensen in totaal stonden aan het begin van het toegangshek. De auto leek af te remmen, maar dit was schijn omdat de auto de overgang maakte van het asfalt naar het grind. De stenen vlogen de omstanders bijna om de oren. De vier mensen, het al genoemde raadslid die een alternatieve look had, twee mensen van de plaatselijke nachtopvang en Madieke begonnen in loopmars de zwarte auto te volgen. Niet bekend waar de auto tot stilstand zou komen, niet wetende waar het gapende gat zich bevond op deze uitgestrekte begraafplaats.
De kist lag al op de baar en de twee mannen in sjofele zwarte pakken met beide een hoed op het hoofd waar zonder al teveel fantasie een konijn uit te voorschijn kon springen, maakten al aanstalten om het rechter pad in te draaien. De stoet, twijfelachtig of hier gesproken kan worden van een stoet, volgde in ijl tempo. De twee mannen waren ervaren in het voortduwen van het aluminium wagentje. Af en toe leek het of de kist gelanceerd zou worden omdat de baar terug stuiterde na het rijden over een boven de grond bevindende boomwortel. Net voor het open veld was de stoet aangesloten bij de kist. Het tempo werd gehalveerd en zo leek het voor een buitenstaander een normale begrafenis. Qua snelheid van voortbewegen, de hoeveelheid mensen was ver onder normaal.
De twee mannen in het pak wilde de kist pakken. Madieke en de twee vrouwen van de nachtopvang wisten dat de man in de kist een stevig postuur had en van bovengemiddelde lengte was. Madieke stapte een stap uit de rij en keek de man aan die de kist al aan de voorste handgreep vast had. `Zal ik?`, vroeg ze terwijl ze zelf al het antwoord gaf door de tweede handgreep vast te pakken. De andere mensen volgde en zo werd de kist met de zwerver door zes mensen, die hier vanuit beroepsmatige motieven bij een gekomen waren, getild en met enkele stappen weer neergezet op de twee ijzeren kettingen die boven het lege graf hingen. Kettingen die roestig waren, verweerd door de tand des tijds.
De langere man liep naar achter de kist en met zijn handen pakte hij de zwarte stang en draaide er mee met de wijzers van de klok. Het motortje sloeg aan toen de stang een kwart slag was gedraaid. Met een kleine trilling begon de kist te zakken, op weg naar de diepte van de smachtende aarde.
De aanwezigen kregen onbedoeld een taak toebedeeld. Zonder hen was het knap lastig geweest om op een fatsoenlijke manier de kist van de baar af te tillen en boven het graf te zetten.