vrijdag 31 maart 2023

Verbinding stroomt

Mijn eerste gedachte bij het woord verbinding, themawoord van vandaag, was een experiment van het kaliber ‘doe dit niet thuis’, waarvan ik ongewild getuige werd. Een man van tachtig, mijn cliënt, net geplaatst in een verpleeghuis, en zijn zoon wilde met alle geweld mij iets laten zien.

Het gesprek was goed verlopen en een luchtige afsluiting is altijd goed voor het contact. De zoon pakte een elektriciteitssnoer met aan de ene kant de stekker en aan de andere kant twee ontblote polen. De oude man, zittend in een rolstoel  pakte routineus de beide uiteinden vast. In elke hand één. Ik was overdonderd door dit op het eerste gezicht onschuldige schouwspel. Toen de zoon richting stopcontact  liep,  begon ik hem te knijpen. Rechtsomkeert maken zou ongetwijfeld  als laf worden gezien.

“Ho, dat kan niet”, moet het verschrikt uit mijn mond hebben geklonken. Ik was oprecht overdonderd en vastbesloten geen getuige te worden van het levenseinde van mijn oude cliënt. Ik liep de kamer al uit maar de zoon was sneller met de stekker en een lichte schok ging door de oude man heen. “Goed voor zijn hart”, zei de zoon met een grijns op zijn gezicht. “We doen dit dagelijks.” Op dat moment was er zeker verbinding. We hebben iets gedeeld wat ik tot de dag van vandaag bizar blijf vinden.

Begin dit jaar was ik opeens patiënt. Ik mocht parkeren op het parkeerterrein van een instelling bij het bordje waar mijn rol duidelijk op stond: patiënt. Wat vond ik achteraf het belangrijkste dat ik hier kreeg? Gehoord worden, erkend worden, dat mijn klachten er zijn en dat dit pijnlijk en vermoeiend is. Ze hebben hier met deze klachten ervaring. Ik was niet de eerste die hier kwam. Ze konden mij helpen. Kortom, ik was op de plek waar ik moest zijn. Ik hoop altijd dat mensen bij wie ik kom en die ik weliswaar niet aanspreek als patiënt, zich gehoord voelen en dat ze ook het idee krijgen dat er iemand bij hen is gekomen die weet waar hij het over heeft en iets kan doen.  

Ik hoop altijd dat mensen bij wie ik kom zich gehoord voelen, dat ze het idee krijgen dat er iemand bij hen is gekomen die iets kan doen

Zorgmijders, al dan niet zorgwekkend, zijn mensen die vaak ook gewoon aandacht willen. Zeker, soms is het een hele toer om iemand te zien en te spreken. Die deur die bij elk bezoek hermetisch gesloten blijft. Eenmaal binnen, of staande half in de deuropening, begint een gesprek. Het blijft mij toch elke keer oprecht verbazen hoeveel persoonlijke dingen mensen in die eerste minuten al met mij delen. Een zorgmijder kan lange tijd behandeling mijden maar wil wel contact met mij houden. En als dat contact even hapert, krijg ik er van langs. Pas geleden had ik een week vakantie en ik was vergeten om een cliënte, een vrouw van middelbare leeftijd te zeggen dat ik er komende week niet was. “Schandalig”, appte zij mij in de vakantieweek. “Dat zij niet wist dat ik er niet was”. Gelukkig is dit later besproken en is de lucht geklaard. Gelukkig kan ik dingen vergeten zonder dat het contact wordt verbroken.

Waar ik maar mee wil zeggen dat er ook naar mij wordt uitgekeken als ik, als bemoeizorger, ergens wordt verwacht. Vorige week vertelde een man, die mij had horen bellen en kloppen op het voorraam, het zijraam en een schaduw voorbij had zien lopen via dit zijraam, zonder de deur te openen, dat ik de volgende keer gewoon de achterdeur mocht opengooien en ‘volk’ moet roepen. “Zo doen we dat op het platteland. Nou ja plat”, voegde hij lachend aan toe. De man woont aan de voet van de Sallandse heuvels. Na drie jaar kan ik gewoon doorlopen via de achterdeur. De verbinding is gemaakt.

Het grote zien in kleine dingen

“Het is vandaag zondag”, zegt de man van begin vijftig. Ik zit aan de hoge tafel met een kartonnen bekertje koffie. “Dan hoef ik straks niet af te wassen”, zegt de broer van de man die ik ophaal om naar de Korsakov-afdeling te brengen. Johan is er klaar voor, al heeft hij geen idee wat de dag hem zal brengen. Hij weet dat hij zijn ID-kaart moet meenemen en dit pasje wordt meerdere malen tevoorschijn getoverd en gelukkig ook weer goed opgeborgen.

Johan woont samen met zijn broer in een klein dorpje waar iedereen elkaar kent. Johan kent ook iedereen, maar voor zijn valpartij en een bezoek aan het ziekenhuis, heeft niemand alarm geslagen over Johan. Het drinken is ongetwijfeld bekend bij iedereen, het geheugenprobleem betwijfel ik. Het is er wel, want Johan woont nog bij zijn ouders en twee broers in de ouderlijke woning. De broer woont alleen met Johan en is de afgelopen anderhalve week na de ziekenhuisopname mantelzorger geweest.

“Het is zondag”, zegt Johan nadat ik twee keer heb gezegd dat het donderdag is. Johan verwacht dat het op zondagochtend rustig op de weg is. Daarom is Johan toch verbaasd dat er al zoveel mensen op pad zijn. We rijden langs een bedrijf waar Johan, zo zegt hij, gister nog was geweest met de vrachtauto. Het bedrijf ligt er verlaten bij. Als we door een middelgroot dorp rijden waar de kerk een centrale rol speelt, merkt Johan op dat er aan de weg gewerkt wordt. “Dat had ik hier niet verwacht”, zegt hij. Ook de groenvoorziening is actief. We zien jongeren met zware bepakking op de rug hun weg door het bos maken. “Ze zijn niet op weg naar school”, merkt hij wijs op. “Zondagsschool zeker.”

Korsakov is een triest ziektebeeld, want iemand wordt nooit meer wie hij was

Tijdens de uur durende autorit piept het alarm wel tien keer als Johan de gordel los klikt om te kijken of hij zijn ID-kaart bij zich heeft. Elke keer vindt hij hem uiteindelijk op dezelfde plek in een doosje in de linker zak aan de voorkant van zijn jas. Hij begint standaard te zoeken aan de rechter binnenkant. Bij opname wordt door de psycholoog gevraagd welke dag het is. “Maandag”, zegt Johan heel resoluut. Korsakov is een triest ziektebeeld, want iemand wordt nooit meer wie hij was. Een aangetast kortetermijngeheugen blijft. Toch komt het voor dat iemand met de diagnose zich alleen wel redt, terwijl het advies was om beschermd te gaan wonen. Theo is hier een voorbeeld van.

Theo ging naar huis en de broer, ook hier een broer in beeld, zou voor hem gaan zorgen. Broer liet die zorg al snel voor wat het was. Theo weigerde bemoeienis en wilde al helemaal geen wekelijkse begeleiding. Samen met een GGD ’er in de wijk blijf ik Theo bezoeken. Positief en erg helpend in alles is dat Theo niet meer drinkt. Theo heeft na een aantal jaren zijn draai gevonden. Hij heeft zich neergelegd dat hij niet meer kan werken. Hij woont buitenaf en heeft een groot erf. Dus er is altijd wat te doen. Hij heeft zichzelf een vaste structuur aangemeten. Elke dag gaat hij fietsen of een stuk lopen. Toeren met de auto mag hij ook graag doen. Niet langer dan een uur want dan is hij zo stijf geworden dat hij de auto niet meer uit kan komen.

Sinds een week woont Theo niet meer alleen. Hij heeft een jong poesje gevonden in een sloot en mee naar huis genomen. Heel vertederend vond ik de rij bakjes voor de kachel. Eentje met kattenbrokjes die Theo bij een buurman had opgehaald. Bakje water, en eentje met melk. Een schoteltje met de afgekloven karbonade van Theo en een bolletje wol voor als het poesje wilde gaan spelen. Een kattenbak met grind en een doos met een handdoek erin om in te slapen.

Aandoenlijk waren de woorden van Theo, toen hij op zijn stramme knieën zat om het poesje voor het eerst te aaien: “Nu is Theo niet meer alleen”.

Ons Voorland

 

‘Is dit ons voorland Martin, vroeg mijn collega op het moment dat wij net een piep klein kamertje in een verzorgingshuis hadden betreden. De mevrouw van begin zeventig lag in haar ondergoed in bed. De verzorgster riep haar en ze wilde wel het bed uitkomen voor ons:  twee onbekenden. Terwijl ik al enkele keren op bezoek ben geweest. Bij een vorig bezoek was ik haar ideale schoonzoon. De stagiaire die ik de eerst keer bij mij had, werd gelijk geadopteerd als haar kleinzoon. Wat dat betreft was de bemoeizorg poging om in contact te komen meer dan geslaagd te noemen.

Nu ik als hulpverlener ouder word, kan ik de confrontatie met het ouder worden niet negeren. Meer dan eens is het leeftijdsverschil met  “oudere cliënten” minimaal. En het is ook al lang geen uitzondering meer dat “cliënten op leeftijd” jonger zijn dan ik.

Gelukkig sta ik nog aan de goede kant. Weliswaar grijs met een rammelend gebit maar verder gezond. En actief, zowel qua werk als in mijn verdere leven. Ik moet wel zeggen dat ik weleens reken en dan mezelf voor houd dat die man, lopend met rollator, behept met allerlei kwalen slechts vier jaar ouder is dan ik. Natuurlijk weet ik dat leeftijd niet zoveel zegt. Gezondheid laat zich niet reguleren door enkel een getalletje.

Maar het besef dat iemand zijn verstand, en dan bedoel ik vooral zijn korte termijn geheugen kwijt is op een leeftijd dat je toch graag midden in het leven zou willen staan, is pijnlijk om te beseffen. Is er sprake van Korsakov dan heeft het kwijtraken alles te maken met het gebruik van alcohol en de daaruit voorvloeiende levensstijl. Dat maakt het niet minder erg.

Deze week had ik meerdere confrontaties met ouderdom en vergankelijkheid. Een man van 76 hadden mijn collega en ik al bezocht in zijn woning. Zorgmelding was dat hij ernstig verward was. Toen we er waren was er familie bij hem die al veel zorg had opgepakt. Wij kwamen weer langs en meneer was er niet. De buurman vertelde dat de meneer was gevallen en op een tijdelijke plek was opgenomen. Bemoeizorg komt overal, dus er heen. We troffen een man aan die wel tien jaar ouder leek. Zittend met een mitella, die geen enkele steun gaf aan de gebroken bovenarm omdat die losjes op zijn rug hing. Hij probeerde om op te staan. Dit lukte niet, maar hierover in gesprek gaan lukte ook niet. Deze man was noodgedwongen gestopt met drinken. Maar of hij zich hier nu bewust van was, weet ik niet. Het was triest om iemand zo te zien lijden. Een lijden dat hij niet in woorden kon vangen. Pijn is woordloos.

Ooit was ik 46 en mijn cliënt 64. Zelfde getallen, slechts in omgekeerde volgorde, maar een immens verschil in hoe wij beide ons leven leidde. Wekelijks kwam ik op de fiets bij hem. Hij zat bijna altijd thuis en het uit huis gaan was enkel mogelijk met de scootmobiel. De hond op de treeplank. Vaak ging alleen de voordeur open en moest de hond zichzelf uitlaten. Er zat 18 jaar tussen maar het was voor mij een spiegel. De man had een actief bestaan gehad als fotograaf en ging voor zijn werk overal heen. Natuurlijk heeft de alcohol enorm veel schade aangericht en die schade was op die leeftijd voor hem onomkeerbaar. Hij heeft de toen als pensioenleeftijd geldende verjaardag niet gehaald.

Mijn collega ging bij het bezoek aan de dame van 72 in het verzorgingshuis aan de haal met het voorland waar wij even een kijkje namen. ‘Als ik hier zit,  geef je mij dan een spuitje?’.

Wij zijn tactus

 

Wij zijn feiten. Elke dag gaat er een fles witte rum, of een krat bier op. Soms is dat niet genoeg en wordt een tweede fles aangesproken. De flessen zijn in de slijterij bij de supermarkt te koop, maar als Hubert te veel op heeft, en al bijna niet meer op zijn benen kan staan, bestelt hij een nieuwe voorraad bij de plaatselijke snackbar die gerund wordt door een chinees. Bij de ander begint het met alcohol, gevolgd door coke en alles wordt afgeblust met GHB.

 

Wij zijn het lichaam, dat het zwaar te verduren heeft als er dagelijkse grote hoeveelheden alcohol door heen gespoeld wordt. Het wordt gesloopt, eerst onopgemerkt maar dan begint het lichaam zich op een moeizame, opvallende manier voort te bewegen. Ook de hersenen worden niet ongemoeid gelaten.  Het geheugen, onontbeerlijk om zelfstandig  te kunnen leven laat hiaten zien. Wij weten niet meer wie de man is die bij je de aanbelt. Voor je het weet lever je zo tien jaar aan herinnering in.

De lever en alles wat daar mee verbonden is, krijgt het flink te verduren. Soms gaan wij er helemaal van kleur door veranderen. Geel is wel een vrolijke kleur, maar wij verkeren dan in een ernstige crisis.

 

Wij zijn alcohol. Overal vrij verkrijgbaar en voordelig.  Wij hebben ons een riante positie veroverd op de middelenmarkt. We werken effectief tegen alle vormen van angst. We drukken die hardhandig de kop in, alleen vertellen we er niet bij dat diezelfde angst na de verdoving er net zo snel weer is. Wij zorgen ook  voor gezelligheid en bijna niemand die aan ons begint, beseft dat wij ons tegen hem of haar gaan keren. We zijn onverbiddelijk en pakken genadeloos hard uit.

 

Wij zijn maatschappelijke teloorgang. We zorgen dat iemand die in de goot is beland, nog net even dieper zakt.  Wij nemen je huis af. Je partner heeft de stekker  uit het huwelijk getrokken en je baan is allang verleden tijd. Ja, toen je werkte, je partner er nog was, ging alles goed. Dat blijf je jezelf voorhouden.  Dat drank toen bezig was om de stoelpoten onder je weg te zagen, wil er bij jou niet in.

 

Wij zijn familie, naasten. Wij zien de gebruiker gebruiken terwijl wij dit gebruik alleen maar een halt willen toeroepen. Vaak zijn wij roepende in de  woestijn terwijl de gebruiker in zijn eigen roes-oase zit. Wij het probleem. Als wij de gebruiker nu eens met rust laten en niet elke dag aan zijn kop zeuren, was er niks aan de hand.

Kinderen worden radeloos en verbreken het contact.

 

Wij zijn aftershave. Wij zorgen er voor dat er met ons de alcohollucht wordt verdreven. Maar als wij in veel te grote eenheden worden rond gespoten, wekt dit dus juist argwaan op. Desondanks vertoeven wij regelmatig rondom drinkende mensen die niet willen dat het drankgebruik wordt opgemerkt. Wij laten ze maar in die waan.

 

Wij zijn politie en justitie. Wij komen ze tegen, in auto’s zonder rijbewijs, in bedompte kamertjes, in flatgebouwen waar de gebruiker voor veel overlast zorgt. Wij zijn er maar druk mee, maar ons werk lijkt soms een druppel op de gloeiende plaat. Wij moeten optreden. Graag verwijzen we door naar de zorg want daar zijn deze mensen meer op hun plek.

 

Wij zijn verslavingszorg. Wij zijn er om mensen te ondersteunen die niet meer zelf kunnen stoppen. Een grote groep mensen meldt zich zelf, vaak onder druk van familie, of de huisarts. Wij bieden mensen een luisterend oor en geven ze handvaten. Wij laten ze soms  een tijdje bij ons wonen om zo uit de vicieuze cirkel te stappen. In andere situaties gaan wij er zelf op af. Wij komen ongevraagd langs en willen contact. Veroordelen, het spreekwoordelijke vingertje, en het stigma dat kleeft aan verslaving laten wij thuis.

 

100% gebaseerd op het idee van de roman: Wij zijn licht van Gerda Blees.

Corona Mijmeringen

 Een bemoeizorger had de basisregels, bij elke persconferentie door Mark Rutte genoemd, kunnen bedenken. Afstand houden, de anderhalve meter die in de praktijk veel kleiner lijkt dan thuis langs de meetlat. Als iemand een misselijk makende geur verspreid, is afstand iets wat heel natuurlijk gaat. Als ik iemand zie waar de spreekwoordelijke stoom uit de oren komt, is een arm om iemand leggen meestal niet de juiste keuze. Met gepaste afstand het contact beginnen om zo de nabijheid van mensen te zoeken die te boek staan als zorgmijder. Geloof mij, er is een grote groep mensen, al lang voor de corona, die zelden binnen de anderhalve van een ander komen. De meeste mensen lopen al jaren met een grote boog om hen heen.

In dit corona tijdperk heb ik wel die veilige afstand proberen aan te houden, maar desondanks wel het contact blijven zoeken. Een nieuwe cliënt met de telefoon benaderen bleek al snel niet te werken. Als het zo simpel was, zou de bemoeizorg snel zijn bestaansrecht verliezen. Soms moet ik echt alles op alles zetten om contact te krijgen. Dus eindeloze keren langs gaan. Tot vervelendst toe aanbellen, kloppen en kaartjes door de bus doen. Soms zie ik iemand zitten in een half duistere kamer die, als ik even met mijn ogen knipper, er niet meer zit.

Handen wassen, tot je handen er stuk van gaan. Mark zal het wel weten, al vind ik alles waar `te` voor staat vaak teveel van het goede. Met kapot geschrobde handen bij iemand aankomen vind ik ook geen visitekaartje. Handen wassen vind ik heel normaal en ik zal er in het oude normaal ook niet mee stoppen. Ga ik weer handen geven?  Van die door de nicotine bruingeel geworden handen. Mensen doen er van alles mee en ik mocht er dagelijks een aantal schudden. Het komt nu over als een gewoonte waar de evolutie iets nieuws op bedacht heeft: de ellenboog of gewoon de hand de hoogte in doen. Van zwaaien wordt een mens vrolijk.

Voor zorgmijders pur sang kwam de corona als geroepen. Dé manier om hulpverlening buiten de deur te houden. Ze hadden corona, in een heftige variant, en er kwam geen verbetering. Loopneuzen, niezen, het hield niet op. De mensen die hier last van hadden waren niet over te halen om zich te laten testen toen dit mogelijk werd, dus ging ik polshoogte nemen. Ik stelde ze gerust: het is mijn eigen verantwoordelijkheid en je doet gewoon de deur open en ik sta buiten, op afstand, grote afstand. Deuren gingen weer open. Eén mevrouw wilde echt niet,  en met een grote snottebel onderaan de neus deed ze de voordeur open. Toen die op de grond viel, was de corona weg. Zoals de corona nu voor ons allemaal bijna weg lijkt te zijn.