zondag 24 februari 2013

Lamgeslagen

‘Oh’, kreun ik en grijp in een reflex met beide handen naar mijn hoofd. Dit doet alleen nog maar meer pijn. Waarom lig ik hier op een matras op de grond in de woonkamer in een smerige, bevuilde broek? Ik zie bruinigheid, bruine smerigheid.

Wat is er gebeurd? Ik mis zonder enige twijfel een stuk van de film. Iets is compleet aan mij voorbij gegaan zonder door mij te zijn opgemerkt. Ik lig en ik bedenk dat ik moet gaan zitten, maar mijn lichaam verzet zich intrinsiek tegen elk mogelijke beweging. Het gevolg is dat ik blijf liggen. Stram en onbeweeglijk met een enorme druk bij mijn linkeroog. Ik probeer dit ooglid te bewegen maar mijn beeld veranderd hierdoor niet. Ik doe mijn rechteroog dicht en het licht is uit, ik zie niets meer. Snel doe ik het oog weer open en laat het daglicht van buiten weer toe. Een paniekerig gevoel overvalt mij, ik moet opstaan, opstaan en lopen. Lopen, heen weer op weg naar nergens. Metafoor voor mijn leven vliegt er als gedachte door mijn troebele brein.
Na lang heen en weer draaien lukt het mij om naast de matras op de grond terecht te komen. Door mijn rechteroog zie ik de houten stoel die onder de hoge tafel staat. Ik grijp naar een spijl maar net op het moment dat ik mijn gewicht verplaatsen wil van de grond naar de rechterarm die de stoel vast grijpt, valt de stoel boven op mij. Ik voel direct een pijnscheut door mijn borstkas gaan.
Hoelang ik bewegingsloos onder de stoel heb gelegen, is niet terug te halen. Het licht van buiten is eller geworden. De straatgeluiden dringen zich meer aan mij op, binnen in dit appartement.
Ik draai om en kan net de tafelpoot aanraken, ik trek mezelf naar de tafelpoot toe en probeer mij zo ver als mogelijk om hoog te trekken. Zo hoog dat ik op mijn knieën kan gaan zitten. Langzaam trek ik mezelf van het tapijt van de grond. Het rechteronderbeen komt vrij van de grond en het kost veel kracht op mijn rechterknie uit te komen.
De minuten verstrijken en lijken uren te worden. Het lukt, het lukt mij om op beide knieën uit te komen. Nu kan ik gaan staan. Nu moet ik gaan staan. Moet, ik kan niet blijven liggen. `Oh’, het hoofd van mij. Bonkend, bonkend van razernij lijkt het wel. Ik wil het uitschreeuwen en ik weet niet of ik uiting geef aan dit gevoel. Het is stil in de flat. Stil, sereen te noemen met het gele zonlicht dat de lucht warm kleurt. `Tik, tik, tik’, tikt het boven mijn hoofd. `Tik, tik….’, gaat het verder. De buurvrouw op hoge hakken is wakker. Bijna gelijktijdig hoor ik een zwaarder gestamp. En dan breekt de hel los boven mij. Een schoolklas in het kwadraat lijkt naar een volgend lesuur te rennen. Mijn hartslag lijkt synchroon te lopen met het steeds sneller wordende getik van de hakken van de buurvrouw. Het bloed wordt zo razendsnel rondgepompt, dat mijn hersenpan uit elkaar lijkt te spatten. Tomeloze energie zorgt er voor dat ik automatisch verder opsta en mij naar de buitendeur begeef. Ik voel niet de dreunende pijn meer in het hoofd, ik voel niet meer de druk op de borstkas. Ik voel razernij, circulerend door mijn hele lijf.


Ik hoor de bel en ik weet direct dat ik moet opstaan. De politie is er. Ik heb gebeld en nu zijn ze er. Ik moet mijn verhaal vertellen, ik moet iemand deelgenoot maken van wat mij is overkomen.
Ik sta op, voel mijn lijf dat protesteert tegen welke beweging dan ook. Ik loop moeizaam naar de voordeur. Hier hangt de interne telefoon en die pak ik in mijn hand. `Ja’, zeg ik emotieloos. `Politie’, klinkt het mechanisch door de hoorn. Ik druk op het knopje en ik hoor het gezoem dat betekent dat de deur beneden open kan. Een stevige trede de trap op. Een ferme klop op de gebroken ruit van mijn deur. Ik doe open en kijk in het gezicht van de agent, de agent die ik ken.
`Zo, meneer De Smet. Kan ik doorlopen. Ik sta achter de kapotte voordeur en doe een stap naar achteren om de agent ruimte te geven om binnen te komen. Ik doe de deur dicht en loop achter hem aan de woonkamer in.
`Zo, die matras is niet schoon`, zei de agent terwijl hij vliegensvlug om zich heen keek om een inschatting te maken hoe de woning erbij stond. Ik keek even met de oogopslag van de agent en zag de berg lege blikjes naast de fauteuil. Die ontging hem natuurlijk ook niet. Had ik gedronken?`Meneer De Smet, vertel eens, wat is de reden van uw telefoontje?`
`Ik ben volledig afgetuigd, volledig in elkaar geslagen door de bovenbuurman. En dat alleen maar omdat ik op zondagochtend naar boven ben gelopen om te vragen of het iets zachter kon. Dat kan dus tegenwoordig niet meer, even aan je buurman vragen of het iets zachter kan. Daarvoor word je direct helemaal afgerost.’

Ik zag dat de agent had plaatsgenomen in de stoel schuin in de hoek, zodat ik in mijn vaste stoel kon gaan zitten. Ik pakte het pakje shag van de tafel en besefte dat ik inwendig trilde. Zo erg trilde dat ik met de grootst mogelijke moeite het pakje kon vasthouden, maar een fatsoenlijk shagje kreeg ik niet gedraaid.