vrijdag 18 juni 2021

De waterdrinker

Wat is de gedachte van een alcoholist om water in een fles te doen die ooit bestemd was voor alcohol?  Ik stap bij Harm de keuken in,  en zie hem voor de geopende koelkast staan met een fles rum in de hand om zijn cola bij te schenken. Hij had mij al zien aankomen, dus ik overviel hem niet. Geen schaamte en dat is prima. Maar wel keiharde ontkenning. “Rum? Nee, water, ik heb water in de fles gedaan om de cola te verdunnen.”

“En die fles die ik in je slaapkamer zie staan. Old captain?”

“Ook water”, zegt Harm met pretoogjes die mijn twijfel moet doen smelten. Water met een roestige kleur stel ik vast.

Het komt meer voor, de water-alcoholist. Jarenlang kwam ik bij  een vijftiger over de vloer die in zijn woonkamer halve liter blikken met water zat leeg te drinken, terwijl hij zijn frustratie uitbraakte over zijn weed rokende zoon die boven op zijn bed lag te gamen. Elke keer als ik binnenkwam en mijn blik ongewild naar het groene halve liter blik werd getrokken, riep de man al: `Water’. Om dat te bewijzen zette hij het blik direct tegen zijn lippen. Ostentatief genoot hij van deze goddelijke drank uit het groene blikje.

Ach, ik kwam niet om hem te betrappen.

Waarom water in blik of fles doen? Ik heb nog nooit een steekhoudend antwoord hierop gekregen. Ik ken wel de gestopte drinker die overstapt op blikjes cola om toch iets in handen te houden. Al was de overstap van een tray halve liters naar 24 blikjes cola ook een zware opgave, Het boerde zo op en toen besloot hij over te stappen op flesjes water. Het was zijn zoektocht naar toch iets drinken, maar dan geen bier meer. Het werd uiteindelijk water uit de kraan.

Terug naar Harm, die met diezelfde pretoogjes vertelt dat het goed gaat en met smaak nipt aan zijn cola. Een discussie aan gaan met een water-alcoholist is zinloos en kansloos. Verslaving wordt weleens de ziekte van de ontkenning genoemd. En iemand uit die ontkenning halen is een hele klus. En ik mag vast stellen dat het soms ook gewoon niet lukt. Ook al pak ik de fles en lees op het etiket “wijn uit 2020”, terwijl mijn cliënte zegt sinds 2019 geen druppel meer gedronken te hebben. Ja, diezelfde dame bracht ik ooit naar de detox afdeling, een crisisopname.

`Wanneer heeft u voor het laatst gedronken’, vroeg de collega. `een week of zes geleden’ Ik zag mijn collega van de kliniek met een schuin oog naar mij kijken Crisis? Ja, crisis want de hele voorgaande week was het één groot drama. Niet meer eten, alleen maar wijn. Ze had geen dag later opgenomen moeten worden. Maar mevrouw is de rust zelve en drinken, dat heeft ze helemaal onder controle. Lang gelden al gestopt. Ze had op tafel altijd een glas water staan. De ontkenning komt zo ongemerkt de kliniek binnen.

Harrie, een man van middelbare leeftijd die mij om de dag belt vanuit de kliniek om te vragen of hij niet beter naar huis kan gaan omdat hij een plek bezet houdt die iemand, die het écht nodig heeft veel beter kan gebruiken. Hij is nu al een week gestopt en dat kan hij thuis gewoon volhouden. Hij dronk alleen omdat hij zich verveelde. Nee, een alcoholprobleem, laat staan een verslaving, daar is geen sprake van.

Tot slot breng ik je nog even terug naar Harm. De water drinker pur sang. En het gekke is dat je hem ook gelooft omdat hij zo gewend is om alcohol te drinken. Je merkt niks aan zijn gedrag. Geen dubbele tong, geen waggelende tred, en ik zou gaan twijfelen of ik geen corona zou hebben, want ik ruik ook geen alcohol. Harm pakt nog een cola en doet er een scheut water in. Met een glimlach rond zijn mondhoeken neemt hij een slok.

 

Mensen met een ijzersterk geheugen

 "Hoe oud bent u?” vraag ik aan Gert die tegenover mij zit. “65”, zegt de man met het jongensachtige gezicht. Hij zegt het op een toon alsof hij dagelijks mensen informeert over zijn leeftijd.

“En wanneer bent u geboren?” “1960”. Ik weet dat dit klopt.

Ik ga door met vragen stellen. Dan stel ik hem de vraag of hij 1965 en 65 bij elkaar kan optellen. Een diepe frons tekent zich af in het witte gelaat van Gert. “60 + 65 is…… 125.” Ik kijk hem aan en geef hem de ruimte om deze rekensom nog een keer te herzien. “125”, herhaalt hij.

Het geheugen van Gert hapert op meer fronten. Hij heeft geen idee meer hoelang hij al in zijn appartement, met uitzicht op een grote beuk, woont. Hij is taxichauffeur geweest en als hij daarover aan de praat raakt, kan hij elke straathoek in Nederland beschrijven. Tuurlijk, er is wel iets veranderd, maar hij geeft gedetailleerd aan hoe hij het snelst van A naar B kon komen. Nu komt hij niet verder dan het winkeltje in het zorgcomplex.

Korsakov zult u denken of misschien hardop uitroepen. Een vermoeden van, zal ik hierop antwoorden want een diagnose stel ik niet. Maar met dit vermoeden kan er wel een stap richting de Korsakov afdeling van Dimence gezet worden.

Korsakov is een wonderlijk syndroom. Niemand heeft het. Doe een poging als je mij niet gelooft en ga eens rondvragen binnen je case load. “Hebt u Korsakov?”

“Ik”, roept de man verbaasd uit. “Ik! Welnee, ik heb een ijzersterk geheugen”. Dat hij toch alle afspraken op advies van jou in het schriftje schrijft, is omdat hij zoveel aan zijn hoofd heeft dat er weleens iets bij inschiet. “Ach”, zeg ik dan altijd om mij gelijk te stellen met een cliënt, “ik schrijf ook altijd alles op in mijn agenda”. Ik weet dat ik geen ijzersterk geheugen heb.

Korsakov heeft een enorm stigma. Begrijpelijk want Korsakov krijg je niet door teveel te wandelen. Korsakov heeft alles met verslaving te maken en ook met slechte zelfzorg. Logisch, want als je veel drinkt, neemt de eetlust af en krijg je vanzelf een tekort aan vitamines. Over geheugen problemen valt in veel gevallen wel te praten. De leeftijd is de boosdoener en als je ergens niets aan kunt doen is het je leeftijd. “Iedereen vergeet wel eens wat”, zeggen de mensen met Korsakov dan voluit. Meestal niet zoveel als jij, denk ik er dan achteraan.

Als een schilder is gaan drinken, en er ontstaan problemen met het geheugen, is de schilders ziekte prima bespreekbaar. De schilder bracht ik vrijwillig naar de Korsakov afdeling voor onderzoek naar zijn geheugen. Drinken. Nee, daar kan het niet door gekomen zijn. In de kliniek vertelt de schilder uitgebreid over zijn bedrijf en als je niet beter zou weten, zou je echt geloven dat hij na de opname de ladder weer op gaat. Ik trof hem na opname ladderzat thuis aan. Hij was de opname alweer vergeten.

Ach en dan Hendrik. De man met een verwilderde baard en lang grijs haar. Elke keer als ik aanbel, en hij de deur open doet, kijkt hij mij met verbaasde ogen aan: “Ken ik u”? Ik mag altijd binnenkomen in de keurig opgeruimde woning. Het aanrecht vol met lege pakken chocomel en de bijkeuken vol met lege drankflessen. Hendrik heeft geen probleem en naar eigen zeggen geen hulp nodig.

Even terug naar Gert voor ik het vergeet. Aan het eind van dit gesprek zeg ik tegen hem: “Je bent 5 jaar jonger” Gert kijkt mij blij aan en zegt: “dat scheelt een slok op een borrel”.

 

Dood liggen

 Een collega typeerde Bram het treffendst: “De luiken zijn open, maar hij is niet thuis”. Bram was zeker geen hoogvlieger. Hij kwam uit Enschede en hier in deze provincie stad was hij niet welkom bij de groep gebruikers. Bram bleef en probeerde te overleven. Soms in de nachtopvang waar veelvuldig strubbelingen waren en soms bij mensen in huis met ook de nodige problemen tot gevolg.

Een man, stevig gebouwd met een opvliegerig karakter belde mij nog voor de overdracht op. Bram lag bij hem op de bank en wilde niet opstaan. Hij zei, met een dwingende ondertoon: “Ik sta niet voor mezelf in als Bram hier blijft liggen. Hij doet wel net of hij dood is, maar dat is ie niet, nog niet”.

Ik ken mijn pappenheimers en sprong alleen op de fiets, even kijken wat er aan de hand is. Achteraf gezien: beetje dom. .

Bram lag inderdaad voor dood op de bank. Ik schudde wat aan zijn schouder, maar geen Bram gaf geen soelaas. Wel zag ik de ademhaling, dus dood was niet aan de orde.

De bewoner van dit woonvertrek, een donkere ruimte met slechts aan het plafond een smalle strook glas, werd met de minuut ongeduldiger. Ik kreeg geen leven in Bram en nam plaats op een andere bank op relatief grote afstand van Bram. Uit het niets, zonder enige aankondiging, is Bram overeind gekomen en in de aanval mijn kant opgevlogen. In een reflex heb ik mij in een verdedigingshouding geprepareerd. Ik ging op mijn rug liggen en mijn benen op dezelfde manier omhoog, zoals vroeger mijn kinderen op mijn onderbenen vliegtuigje konden spelen. Nu had ik mijn voeten stevig vooruit gestoken zodat ik letterlijk van mij af kon trappen. Of ik Bram ook echt van mij af heb moeten trappen, ik zal er nooit achter komen. Zo plotseling als hij naar mij toe was gekomen, zo snel was hij weer op zijn bank gaan liggen, als voor dood.

Ik heb een verpleegkundige collega gebeld en toen zij kwam, lag Bram er nog even onaangeroerd bij als toen ik kwam. We hebben de politie gebeld omdat de dreigementen van de bewoner met meer geluid werden geuit en weglopen zou kunnen leiden tot een dramatische ontknoping.

De politie die in grote sterkte was opgetrommeld lukte het ook niet om een gesprek met Bram aan te gaan. Behoudens enkele kreten kwam er geen zinnig woord uit Bram. Ik moest even terugdenken aan de keer dat ik Bram bezocht op de PAAZ en hij het woord `zwakzinnig’ op zijn dossier zag staan. Furieus was hij, zoveel leven uit één man die hij de vrije loop gaf.  Toch durfde ik nu dit woord niet in mijn mond te nemen, ook al bestond de kans dat het als een rode lap op een stier kon werken. Dat het Bram tot leven kon wekken.

De ambulance was gebeld. “Meneer, wakker worden. Kunt u lopen”. Ik vertelde hoe Bram nog geen kwartier geleden op mij afgestormd was en ik door een Godswonder mijn vege lijf had kunnen redden.

Zowel de agenten, als de ambulance broeders keken mij aan alsof ik de kluts kwijt was geraakt door de hele situatie. Misschien dachten ze ook wel dat ik een pilletje teveel op had.

Bram werd in alle rust op de brancard afgevoerd en verroerde geen vin.

De blauwe fietser

De man in de Grieks blauwe jas was ik al vele keren op de fiets tegen gekomen. Hij was goed zichtbaar maar dat was niet de reden dat hij mijn aandacht trok. Het was zijn inspanning die hij moest leveren om vooruit te komen. Desondanks ging het allemaal niet hard. Maar ik had wel bewondering voor deze fietser die zich onverschrokken een weg zocht, in weer en wind, zomer of winter. Ik was ook weleens later en dan kwam ik deze fietser tegen aan de rand van mijn woonplaats, toch zeker 15 kilometer van zijn mogelijke woonplaats. Ik verwachtte niet dat hij nog van veel verder kwam dan de stad waar ik naar op weg was om te werken.

Op een vrijdagmiddag zat ik bij een cliënt die midden in een vrijdagmiddag borrel zat. Plots kwam daar de man met de blauwe jas binnen, een bekend gezicht. Hij pakte een biertje en dronk dat in één teug leeg. Hij was op de fiets maar zijn route naar huis was vast niet meer zo ver. De man bleef zitten en zijn drinkgedrag liet niets aan de verbeelding over. Mijn gedachte over deze man werd bevestigd.

 

De jaren daarna bleef ik deze man die zo te zien toch wel richting zijn pensioensleeftijd ging, tegen komen. Soms grauw van kleur, soms rood aangelopen, maar elke ochtend op de fiets, een gewone herenfiets zonder hulpmotor.

Via mijn cliënt kwam ik iets meer te weten over deze man. Hij was docent op een middelbare school. Hij gaf aardrijkskunde. Zijn vriendenkring bestond uit mensen die ook in soortgelijke functies hadden gewerkt. Zij zaten nu thuis, terwijl deze man elke dag, in zijn blauwe winter- of zomerjas op zijn fiets stapte om zijn kost te gaan verdienen. De kost die vooral uit alcohol zou bestaan.

De cliënt waar ik de fietser had ontmoet, overleed. Ik bleef de fietser nog een paar jaar tegenkomen en dacht bij mezelf: hoelang zal ik hem nog tegenkomen. Ik had slechts een voornaam. Geen adres of andere gegevens.

En opeens begon ik hem te missen. Het was geen schoolvakantie, al was ik hem in schoolvakanties ook weleens tegen gekomen. Hij had een favoriet terras in mijn woonplaats, zo vertelde hij mij jaren later.

 

Op een dag was daar een bemoeizorgmelding van zijn buurvrouw. Ze vertelde over haar buurman die altijd al dronk en nu was het opeens allemaal veel erger geworden omdat hij met pensioen was gegaan. Alle remmen waren los gegaan. Er kwam ook veel meer bezoek. Bezoek dat zich ook te goed deed aan de alcohol. Er was sprake van veel overlast, lawaai, geschreeuw en soms klonk het door de muren heen alsof er een flinke ruzie was in de woning van de buurman.

Ze vertelde dat ze nu haar hart vast hield, als ze haar buurman op de fiets zag stappen: als dat maar goed ging. Ze zei dat hij vroeger altijd op zijn fiets naar het werk ging en dat hij ondanks al zijn drinken toch elke dag een flink eind trapte op zijn oude herenfiets. Ik vroeg: “heeft hij een blauwe jas?”

“Ja, al zijn jassen zijn blauw. Grieks blauw”.

Cliënt met afstand

Gevoelsmatig kom ik vaak niet dichter dan anderhalve meter bij dit soort jongens. Volmondig zeggen deze jongemannen: “Ik heb niemand nodig. Ze zijn verbaal sterk, weten alles wat zo krom is als wat, recht te praten. Spreek de moeders van deze jongens maar een keer en je gaat anders kijken naar deze cliënten. Ik spreek de moeder van Maarten regelmatig. Ze benoemt de kwetsbaarheid van haar zoon. “Hij is verstandelijk beperkt en heeft een vorm van autisme. Daarom begrijpt hij de wereld niet. En de wereld hem niet”, voegt ze er aan toe. Ze heeft gelijk. Natuurlijk heeft ze gelijk want ze kent Maarten al 39 jaar. Toen Maarten 1,5 jaar was, zei ze al tegen het consultatiebureau: “Er is iets met Maarten aan de hand. Hij reageert anders op zijn omgeving”. Het werd afgewimpeld door de medewerkster met de woorden: Daar groeit hij wel overheen”.

Maarten groeiden flink door en de problemen groeide in het kwadraat mee. Moeder ging scheiden van de vader van Maarten en haar zoon koos er al snel voor om bij zijn vader in te trekken. Maarten blowde al op 12-jarige leeftijd. Hij kon niet mee komen op school. Door gebruik van drugs en alcohol kon hij de grote jongen zijn die hij eigenlijk niet was. Hij kwam ook al op jonge leeftijd in aanraking met de politie. Zonder rijbewijs in een onverzekerde auto rijden is één voorbeeld om problemen te krijgen. Maarten ging na wat rondzwervingen wonen in een begeleid wonen project. Het leek Maarten goed te doen, maar een autoriteit boven hem, of zelfs naast hem, duldde hij niet. Hij wilde het zelf doen, en dan ging het keer op keer mis.

Nu zit Maarten vast in een PI aan de andere kant van het land. Moeder heeft melding gemaakt bij de GGD met de vraag om een zorgmachtiging. Ze zegt al jaren te roepen om verplichte zorg, want haar zoon wil geen hulp, maar kan niet zonder hulp. Zo is hij een paar maanden geleden zijn woning uitgezet. Forse huurachterstand. Als je hele verhaal hoort, zal je verbaasd zijn dat dit kon gebeuren. Maarten had op het moment van uitzetting een bewindvoerder en reguliere hulp van een instelling die speciaal gericht is op mensen met een beperking. Ik had voorafgaand aan de inzet van reguliere hulp bemoeizorg ingezet om Maarten te motiveren om zich te laten helpen. Belangrijkste eerste stap was aanvraag uitkering, de derde of vierde in een periode van minder dan een jaar. Elke poging liep steevast uit op een teleurstelling. Maarten wilde zelf documenten aanleveren, maar dat lukte vervolgens niet. Maarten raakt gefrustreerd en liet dan een tijdje niets meer van zichzelf horen. Hij deed de deur niet open en nam ook de telefoon niet op. Het lukte uiteindelijk om samen met Maarten en de bewindvoerder een nieuwe afspraak te krijgen bij de gemeente voor een uitkering. De aandacht spanne van Maarten is niet al te groot. Het was al een prestatie als hij het gesprek uitzat. De laatste keer is hij voortijdig vertrokken toen hij uitleg moest geven over inkomsten die had verkregen.

Tja, en nu zit hij vast. Nog een tijdje, dus tijd om dingen te regelen voor als hij weer op straat komt te staan. De bemoeizorger wordt er weer bij gevraagd. Ik heb overleg gehad met zijn moeder die de hulpvragen beter dan wie ook kan verwoorden. De laatste die hier naar luistert, is Maarten zelf.

Ik bel Maarten in de PI. Hij zegt: “Ik ga naar het buitenland. Ik wil helemaal geen hulp meer hebben”.

“Maar buitenland Maarten”, zeg ik, “nu door de corona lijkt mij het niet gemakkelijk om naar het buitenland te gaan. Echt, je kunt nauwelijks ergens heen, laat staan dat je ergens kan werken om je boterham te verdienen”. Het blijft stil aan de andere kant.

Dit is het

Buurman: “Als je hem wilt zien, moet je `s nachts langs komen. Dan is hij wakker”. Ik kijk weinig hoopvol naar de gesloten voordeur.  Ik luister naar de buurman die vertelt over de overlast die Arend `s nachts veroorzaakt. De televisie die hard aan staat en de kreten die mijn cliënt uitstoot.

De buurman gooit er ook nog een anekdote tegen aan. Hij lacht al voordat hij begint te vertellen.  “Ik vroeg een paar maanden geleden aan  Arend of hij mijn Veronicagids soms in de bus had gekregen. Arend zei het niet te weten, maar hij zou bij het oud papier kijken. Een dag later heb ik een hagelnieuwe gids in mijn bus. Mooi, denk ik bij mezelf. Een week later heb ik twee gidsen in mijn bus. Mijn eigen exemplaar en eentje die door Arend is gekocht en bij mij in de bus is gedaan. Ik vind dit heel attent van Arend maar dit is niet nodig. Ik spreek hem aan en zeg dat ik mijn eigen Veronicagids ontvang en dat hij geen gids meer voor mij hoeft te kopen. Tot de dag van vandaag heb ik twee gidsen in de bus. Ach, hij weet het ook allemaal niet meer, toch?”

Dat het dag- en nachtritme  van Arend geheel verstoort is, is mij bekend. Overdag slaapt hij en net voor sluitingstijd gaat Arend richting de dichtstbijzijnde supermarkt in het dorp. Een tray halve liters, rookwaar en iets te eten. Nadruk op iets want een fatsoenlijke maaltijd heeft hij al lang niet meer gehad.

Arend heeft geen vragen, geen belang bij hulpverlening, in welke vorm dan ook. Hij heeft een heel gedwongen traject achter zijn kiezen en wil nu niets meer. Helaas is hij cognitief toch zo beschadigd door het vele drinken dat hij niet meer in staat  is om een juiste inschatting te maken van zijn eigen leven, en de gevaren van het drinken. Voordeel is hij zich ook geen zorgen maakt, zoals ik wel doe.  Ik deel deze zorg en een tijdje geleden ging er een psychiater mee naar Arend. Overdag natuurlijk, dus de wijkagent ging mee, de sleutel van de woning die vrienden, de enige die nog contact hebben met Arend, in bezit hebben. Bij aankomst blijkt Arend zijn sleutel aan de binnenkant van de voordeur te hebben gedaan, dus met de sleutel binnenkomen is onmogelijk. De wijkagent, jong van lijf en leden, klimt via balkon van een buurvrouw naar het balkon van Arend. Arend zit gewoon op de bank, tv te kijken. Hij had de bel wel gehoord, maar zegt nonchalant : “Ik doe toch nooit open”.

De psychiater heeft een heel gesprek met Arend, maar ziet geen grond voor een gedwongen opname. Geen gevaar voor de omgeving, wel destructief gedrag. Ik moet in ieder geval meer naar binnen, om zo een dossier aan te leggen. Dat zal samenwerking vragen met de wijkagent.

Dit is een casus dat exemplarisch is voor veel alleenstaande verslaafde mensen. Deze mensen zitten in een vicieuze cirkel van gebruik. Het gaat op alle fronten slecht met ze, veelal leven ze in een isolement en hebben ze zelf niet de kracht, de creativiteit om hun leven te veranderen. Vastgeroest in hun gebruik, het leven in de marge van de maatschappij leiden. Het leven is een `lijden’ geworden.

Als het toch lukt om iemand gedwongen op te laten nemen, en na opname mag hij weer huiswaarts, en het gebruik is alweer in iemands leven terug voordat hij zijn voordeur goed en wel open heeft gedaan, wat dan? Pak ik dan de draad van de bemoeizorg weer op. Langs gaan, vinger aan de pols houden? Dossier weer gaan opbouwen? Overleggen intern en/of bij de gemeente? 

Of kan ik iemand loslaten en accepteren dat er mensen zijn die niet los kunnen komen van hun verslaving?  Dat dit het is!