Valius is
een tijdje uit de running geweest. Iemand vond het nodig om op zijn hersenpan
te slaan zodat het weinige dat in de bovenkamer zit zo hevig door elkaar is
geschud dat een hersenschudding toch niet kon uitblijven. Valius werd door
hevige hoofdpijnen gedwongen rustig aan te doen, hetgeen uitmondde in lamlendig
op de bank liggen en de boel de boel te laten. Hij meldde zich ziek en zijn
werkgever dacht dat dit het moment was om zich van Valius te ontdoen. Ook al
was Valius een trouwe werknemer, er ging te weinig van hem uit en reprenstatief
voor het bedrijf was hij allerminst. Verjonging was het modewoord en Valius met
zijn bijna vijftig jaar had niets sprankelends meer. Ook nooit gehad, maar dit
terzijde.
Valius ging
naar de huisarts. Zij luisterde met een half oor, en had het advies al verteld voordat
Valius was uitgesproken. `Een kwartier iets doen en dan weer plat. Rust dus`,
zei ze met een blik in haar ogen waaruit viel af te lezen dat een
hersenschudding voor haar een geschenk uit de hemel zou zijn. Valius knikte en
bij het maken van de volgende afspraak dacht hij dat hij op die datum wel weer
aan het werk zou zijn. Het pakte anders uit. De hoofdpijn had zich als een
kwaadaardig gezwel in zijn hoofd genesteld en de pijn kwam altijd weer uit op
de plek waar de eerste vuistslag was neergekomen. Valius zat dus na een maand
weer in de wachtkamer van de huisarts. Nu op het namiddaguur met het gevolg dat
alle mogelijke uitloop van de afspraken voor hem nu het best tot bloei kwamen.
Zelfs mensen die veel later de wachtkamer instapte, gingen hem voor. Lijdzaam
bleef hij wachten en alleen iemand die hem echt goed kende, zou zijn ergernis
van zijn gezicht kunnen aflezen. Maar zo iemand bestond er niet.
`En, lukt
het je al om iets langer dan een kwartier vol te houden?’ vroeg de huisarts. `Amper’,
zei Valius. `Ik heb het idee dat de hoofdpijn alleen maar erger wordt. `Da’s
niet de bedoeling’, zei ze hierop. Ze dook in de computer en toen kwam daar
aansluitend het advies uit. Een verwijzing naar de neuroloog want meer
hoofdpijn na al die rust was niet verklaarbaar. `En paracetamol, vooral paracetamol
blijven slikken.’
Zijn vrouw
had nu wel verwacht dat Valius thuis kwam met een strak advies om als de
wielewaal aan het werk te gaan. Hevig teleurgesteld dat hij alleen iets mocht
doen als het binnen het tijdsbestek van een half uur paste. Valius had voor al
zijn bezigheden al gauw meer dan een uur nodig, dus zag ze hem weer neerploffen
op de smalle tweezitter.
De neuroloog
hoorde een drietal weken later ongeïnteresseerd het monotone betoog aan van
Valius. Ze leek even op te leven toen hij zei dat de hoofdpijn op de plek van
de inslag, zoals hij het formuleerde, sinds zeven weken alleen maar pijnlijker
was geworden. `Ik zal een scan laten maken`, zei ze terwijl ze een
verwijsbriefje schreef. Tot twee maal toe beschreef ze hoe Valius via een lange
rechte gang direct tegen de balie aan liep van de Röntgenfoto’s. `Daarna zie ik
u weer’.
De scan kon
al op de volgende dag, om acht uur was een gaatje gevallen. `s middags hing de
werkgever aan de lijn om te informeren hoe de vlag er bij hing. `Halfstok’, was
de opmerking die volgde. De werkgever mompelde wat over een plan maken, maar
dat Valius zich zeker niet moest forceren om aan het werk te gaan.
Valius
forceerde zich ook voor geen meter. Hij stond op, hees zich in de kleren van de
dag ervoor en strompelde via de overloop, de trap naar de keuken. Koffie en
Brinta nam hij tot zich en daarna volgde weinig kwartiertjes die enige
activiteit lieten zien.
Valius was
altijd al een man geweest die liever niets deed, een zen monnik met gele
sokken. Van de buitenkant aanschouwt, leek hij het toonbeeld van innerlijke
rust. U kent ongetwijfeld de uitdrukking Schijn bedriegt. Hij kon uren
achtereen stil zitten, stil zitten terwijl handelen werd verwacht. Zo is hij
een heel weekend naast zijn overleden hond blijven zitten omdat zijn vrouw naar
haar moeder was en hij niet kon bedenken waar hij in het weekend met een dode
hond heen moest.
Een
bezigheid die Valius zittend kon doen en dus hartstochtelijk deed, was
autorijden. Valius had nooit haast, nooit een tijdsdruk die amechtig in zijn
nek aan het hijgen was. Zo kon het gebeuren dat hij op de provinciale weg de
snelheid uit zijn kleine handzame wagentje liet wegvloeien tot onder de veertig
kilometer per uur. Medeweggebruikers snapten van dat rijgedrag niets, en maakte
dat op de meest agressieve manieren duidelijk. Vaak gingen de koplampen van
auto’s achter Valius aan en uit. Valius dacht dan dat mensen hun
buitenverlichting aan het controleren waren en dat zijn auto de lampen mooi
helder reflecteerde. Valius gebruikte zijn spiegels puur functioneel, als hij
wilde afslaan. Hij keek nooit naar de bestuurders achter hem, miste dus de
misprijzende tronies van mensen die alles in het werk stelden om hun geduld
niet te verliezen, om hem niet uit zijn vehikel te sleuren.
Met de
hersenschudding bleef het koperkleurige autootje in de parkeerhaven tegenover
zijn woning staan. Zijn vrouw kon niet rijden en deed, zoals altijd de
boodschappen op de fiets.
Een week na de
scan zat Valius ineengedoken tegenover de neuroloog. Zij was wat gehaast, ze
had dienst gedaan in een ander ziekenhuis. Valius hoorde gelaten aan dat er
geen bloedingen waren te zien op de foto’s. Ze verwees hem door naar de
revalidatiearts. Ze vertelde tot driemaal toe de weg naar de poli van de
revalidatiearts. Het koste Valius de grootste moeite om de secretaresse te
vinden die de afspraken maakte. `Ik kom een afspraak maken’, zei hij stamelend. `Volgens de neuroloog moet ik dit doen’. De secretaresse bleef met de rug naar hem toe zitten en staarde naar haar scherm. `6 juni om 14.15 uur’, zei ze zonder hem aan te kijken. `Dan pas, dat is meer dan een maand wachten’, proestte Valius uit. De secretaresse bleef kalm, hoorde dagelijks dit soort uitlatingen. Ze werd er niet warm of koud van. `Het kan wel eerder, 5 juni 14.15.`
`Dat schiet lekker op’, zei Valius en toen zei hij de woorden die hij zich later alleen nog maar kon herinneren: `houdt het maar op 6 juni. Die dag krijgt u van mij cadeau.`
Die maand respijt kwam Valius uitermate rustig door. Hij had zowel zijn vrouw als zijn werkgever voorgehouden dat hij zonder consult aan de revalidatiearts geen inspanningen mocht leveren. Zijn vrouw had zuchtend haar boodschappentas van de grond opgepakt en verdween zonder er verder nog een woord aan te wijden. De werkgever had zijn eigen plan geschreven en dit voorzien van een Valius-paragraaf laten inscannen.
Op 5 juni,
klokslag 14.20 werd Valius gebeld. Waarom hij niet op zijn afspraak was
verschenen? `Afspraak….die heb ik toch morgen!’, klonk het oprecht verbaasd
door deze vraag. `Vandaag,’ zei de secretaresse met een ongeïnteresseerdheid in
haar stem die elke tegenwerping van de patiënt op voorhand al tot ongelijk
bombardeerde. ` U kunt een andere afspraak maken’. Dat vond Valius goed. `Maar
dat duurt wel weer….’, hoorde hij de stem door de telefoon zeggen. 18 juli om
11 uur bij dezelfde dokter.
`Wat’, brieste
Valius. Hoe kan dat nu? Ik heb hulp nodig om te revalideren en dan moet ik
gedurende mijn herstel wachten op een afspraak?’`Dan had u vanmiddag maar moeten komen’, was haar bitse antwoord.
`Ik weet waar het mis is gegaan. U zei eerst 6 juni en toen kon 5 opeens ook. Ik zei, houdt het maar op 6. Het komt door de hersenschudding, mijn geheugen en concentratie zijn geheel van de leg.
`18 juli of niet’, ratelde de secretaresse door. `Doet u maar’, schikte Valius zich in zijn noodlot dat er nooit, maar ook werkelijk nooit naar hem werd geluisterd. Uit venijn trok hij de groene pet tot over zijn oren zodat hij de secretaresse die nog wat door lispelde niet meer hoorde.