maandag 19 maart 2018

Soms valt een Appel nooit van de boom


“Nooit saai”, zo kan ik vader en zoon het best omschrijven. Oftewel, er is altijd stront aan de knikker als ik de vader, mijn cliënt speek. Vader is vooral druk met zijn zoon. Terwijl vader zich toch vooral eens met zichzelf moet gaan bezighouden. Vader drinkt al jaren en is door zijn alcoholverslaving afgegleden tot een alcoholist zonder werk en bijna altijd zonder geld.


Zoon begon een opleiding bij de politie en leek een ander leven te gaan leiden. Totdat hij door collega’s uit zijn auto werd gehaald omdat hij onder invloed was. De carrière was ten einde en zoon viel terug op meer gebruik. Jaren geleden was er een kleine opleving toen het leek alsof hij een vaste baan binnen het verzekeringswezen kreeg. Fraude lag op de loer in deze branche en voor hij het zelf wist, had de werkelijkheid hem al ingehaald.


Vader was vroeger een binge drinker. Vijf dagen lang van café naar café. Hij liet zich vollopen. Lopen deed hij weinig tussendoor want hij liet zich verplaatsen met taxi’s. Kostbare bezigheid. Ik ben er nog steeds niet achter hoe iemand vijf dagen achtereen in Almelo van de radar kan zijn om zich enkel in uitgaansgelegenheden schuil te houden. Een bijzondere `Op pad met….’ zou dit opleveren!


Vader is wat ouder en iets rustiger geworden. Hij drinkt nu vooral thuis, in zijn oude versleten stoel in een woonkamer die schreeuwt om enig onderhoud. Zoon woont in een andere wijk. Hij houdt zich bezig met allerlei handelspraktijken. Daarnaast heeft hij een bijstandsuitkering en dat is een ideale combinatie om in de problemen te geraken. Hij haalt auto’s op in het voormalige Oostblok, sleutelt wat en rijdt er in rond. Ze worden doorverkocht. Daarnaast is hij een tijdje glazenwasser geweest. Elke ochtend ging deze jongeman met een bijstandsuitkering op pad, ladder op de bus. Eerst zijn bijstandsgerechtigde vader ophalen en dan samen op pad. Zoon had dan al de nodige versterkertjes gehad voordat hij de ladder beklom. Vader, ook niet vast ter been, hield de ladder vast. De uitkering van zoon werd geblokkeerd. En alles moest terug betaald worden. Vader kwam er nu mee weg. Jaren eerder was vader hetzelfde overkomen. Vader had zijn uitkering en ging bij een metaalwerkplaatsje aan de slag als manusje van alles. De oude man die hier met de scepter zwaaide, was blij met de hulp en betaalde vader zwart uit. Vader zat zo ruimer bij kas om  zijn vaste lasten te betalen en om te drinken. Hij wist niet dat de sociale recherche hem op de korrel had en een fotoreportage had gemaakt. Foto’s van vader met de broodtrommel onder de arm, vader in de auto, en vader bij het naar binnen gaan van de werkplaats. Elke dag op dezelfde tijd. Hij werd uitgenodigd door de gemeente en de foto’s werden op tafel gelegd. Vader had iets uit te leggen. Het gevolg was een flinke korting op zijn uitkering. En om toch de maand door te komen tierde de handel welig. Ook bij vader in de straat stonden de auto’s in rijen opgesteld, klaar voor de verkoop.


Als je recepten wil krijgen om in de puree te raken, kan ik beide heren aanbevelen.

Busje komt zo


Erik woont op een zelfgemaakte kamer boven de werkplaats van zijn broer. Het Timmerbedrijf waar Erik heeft gewerkt, is failliet gegaan. Erik is de ziektewet in gemanoeuvreerd. Al ruim een jaar ligt hij overdag in zijn bed. Erik wil niets. Hij wil niet douchen, hij wil de boel niet aanvegen en hij verlaat nog nauwelijks het erf. Erik eet met lange tanden de maaltijden op die zijn oudere zus hem drie maal daags voor zet. Erik heeft waarschijnlijk Korsakov, maar wil zich niet laten testen. Het is geprobeerd, maar toen de Psychologe de test wilde afnemen, vluchtte hij de stal in. Onvindbaar voor de rest van de ochtend.
De omgeving heeft een probleem. Erik niet, want Erik heeft geen ziekte inzicht. Eén van de voordelen van Korsakov: je hebt iets en toch weer niet.


De familie en de hulpverlening vonden van alles van de situatie van Erik. Ik nam hem een keer mee naar de plaatselijke zorgboerderij. Ik zag Erik tijdens dat bezoek genieten. Erik zei bij thuiskomst tegen zijn zus: “waardeloos”.
Ik trok toch de stoute schoenen aan en regelde de indicatie voor de zorgboerderij. De vraag bleef weliswaar: Zal Erik er heen gaan? “We halen de mensen op”, zei de enthousiaste dame van deze boerderij. Maar de kans dat Erik zijn bed niet uit zou komen, bleef onverminderd groot. 


De grote dag. De bus zou rond 9:40 komen. Ik was er om 9 uur omdat alles op alles moest worden gezet om Erik daar te krijgen wat in onze ogen goed voor hem is.
“Hij heeft al ontbeten in zijn kleren”', zei zijn zus bij binnenkomst. Normaal wordt het ontbijt net voor lunchtijd soldaat gemaakt. Dat zag er in ieder geval al goed uit. Zal hij dan toch gewoon mee gaan? Voor de duidelijkheid, we hebben Erik niets verteld, want een gesprek beklijfd toch niet.

“Zal ik hem al ophalen”, vroeg zijn zus. `

“Doe maar”, zei ik. “Dan zit hij alvast beneden”.
"Wat môt ie?', zei Erik tegen mij.


Een zilvergrijze bus met geblindeerde ramen komt het erf opgereden. Ik zou met Korsakov ook niet graag in het zicht van boeren en buitenlui rondgereden willen worden. Enige discretie is wel op zijn plaats.
De dame van de zorgboerderij stapt uit de bus en loopt richting het woonhuis. Op dat moment start het liedje `Busje komt zo` op de radio. Erik snapt direct de link, zingt het refrein mee en de vraag of hij mee gaat lijkt hiermee beantwoord.
Hij staat direct op als de dame hem vraagt om mee te gaan. Voordat hij de bus in stapt, loopt hij even de werkplaats in en pakt zijn laarzen. Hij heeft het goed begrepen, hij gaat naar de zorgboerderij en dan moet er gewerkt worden.



Bemoeizucht


“Wat jullie van plan zijn interesseert mij geen fuck meer. Beloftes hier, beloftes daar. En er komt geen snars van terecht, brult  meneer Janssens door de telefoon. Hij is een bijna gepensioneerde man die door alcohol en zijn persoonlijkheid erg alleen in het leven staat. Op dit moment is er een woninguitzetting toegezegd door het seniorencomplex waar hij een appartement huurt. Het is de vijfde keer in een kort tijdbestek dat hij een woning moet verlaten omdat hij in andermans ogen veel overlast geeft.

“Ik vind dat jullie die inloop dicht moeten gooien. Jullie moeten je met de echte verslaafden bemoeien.”

“Om een lang verhaal kort te maken. U zegt uw afspraak af voor morgen en dat mag”, zeg ik.

“Ik ben helemaal geschokt. Wat jij wilt zeggen met hoe heet dat allemaal: die bemoeizucht. Ik heb het na gekeken en ik ben er kapot van geweest. Ik heb hier helemaal geen zin. Ik ben een ervaren hulpverlener, ik heb er jarenlang ingezeten, ingewerkt en ik ben er glad weg gegaan vanwege het gezeik.”

“U snapt misschien niet helemaal mijn bedoeling met wat ik wil. Ik heb zitten denken, wat moet er gebeuren zodat u weer onderdak kan komen. U bent nu heel boos over bewindvoering?”

“Wat is dat bewindvoering? Ik ben verdomme 64 jaar. Vroeger was ik directeur van Schuiten en de Kolk. Ik was directeur Nou! En wou u mij nu vertellen dat ik onder bewindvoering moet komen. Nou, ik dacht het toch niet.”

“Mijn insteek is om er voor te zorgen dat als u straks niet op straat staat, u toch ergens terecht kan.”

“Insteek, insteek. Je moet zorgen dat je die mensen op hun flikker geeft. Ik ben twee keer in de fout gegaan. Geef ik toe, maar om er nou zo’n soelaas van te maken.”

“Het hoeft ook niet. Meneer, u bent helemaal niet verplicht om met een plan dat ik opper mee te gaan. Alleen als u het niet wil, stoppen een aantal mogelijkheden om bij Tactus te gaan wonen. Dan zult u ergens anders onderdak moeten zoeken.”

“Dat is duidelijk.”

“Prima, dat wilde ik even zeggen.”

“Je moet zorgen dat ik hier moet blijven zitten.”

“Dat kan niet meer, zeg ik op een relativerende toon.”

“Die kutwoning met die kutbejaarden. En mensen met dementie.”

“U bent er zelf gaan wonen. Ik heb dit huis niet voor u gevonden. U bent er zelf gaan wonen.”

“Als ik rondloop in een short, mag dat al niet.”

“U bent boos.”

“Ik ben boos en ik stop nu. Met mijn verhaal. U weet nu genoeg.  Die bemoeizucht van jullie, daar heb ik helemaal geen zin in. Die bemoeizorg moet je maar aan de apenheul  geven. Daar liggen ze onder de struiken te verkommeren. En als je het niet gelooft, ik heb er foto’s van gemaakt.’. Hier bedoelt meneer Janssens de inloop van Tactus Verslavingszorg mee. Een plek waar hij niet gezien wil worden, want hij is niet verslaafd.

Het Waterpotje



Genietend van het mooie weer, denk ik aan water. Zo vanzelfsprekend als water is, is er niets anders. Als de nutbedrijven gaan afsluiten,  betreft het meestal gas en elektra. Water volgt daar achteraan, maar soms kan ik dat net voor zijn als ik op tijd een melding krijg met zorg op dit vlak.
Hoe anders was dat in de kleine woning aan de rand van een nog kleiner gehucht. Hier woont Gijs, een man op leeftijd die altijd als boerenman heeft gewerkt. “Kapot gewerkt”, zoals hij het zelf noemt waardoor alle gewrichten een beetje op slot zijn gaan zitten. De rug heeft de zwaarste lasten voor zijn kiezen gekregen. Afgekeurd waardoor er meer tijd ontstond die drinkend werd doorgebracht.
Terug naar het water. Ik werd gebeld door een ambtenaar van een naburige gemeente waar het gehucht van Gijs onder viel. Hij zei dat hij  `alles’  had geregeld voor Gijs bij de stadsbank. Maar het drinken gaf wat zorg, dus deze ambtenaar vroeg of ik af en toe even bij Gijs langs kon gaan.
Gijs wilde dat wel, maar verder had Gijs geen hulpvraag en uit het verhaal begreep ik dat Gijs al helemaal niet naar de grote stad zou komen om zich voor welke vorm van hulp ook aan te melden.
Op het platteland is er toch een ander idee bij `alles’ goed geregeld. Gijs had geen water. Hij beschikte wel over leidingen, kranen , maar er kwam niets uit. Gijs wist het ook niet, want hij zei dat de Stadsbank `alles’ betaalde. Dus belde ik het waterleidingbedrijf om eens te vragen waarom er hier geen water uit de kraan kwam.
Het bange vermoeden werd waar, er was een achterstand. Niet van maanden, maar van jaren. Daar kwam bij dat Gijs volgens de meterstanden enorme hoeveelheden water zou hebben gebruikt. Dag en nacht het gazon besproeien, uren douchen en heel veel water drinken om maar geen kater te krijgen.
Het achtertuintje had de grote van een postzegel. De klimop groeide tierig. Het voortuintje was grotendeels grind maar een waterstroom had hier nooit door heen gelopen. Ik keek Gijs tijdens het telefoongesprek eens aan: Gijs leek mij niet de man die dagelijks douchte. Nu zei hij wekelijks naar het zwembad te gaan en daar te douchen. Ik heb maar niet doorgevraagd in welk zwembad hij zich ter water begaf.
De rekening was ruim €5000,- Het leek mij direct al onwaarschijnlijk. “Ja, het termijn om hier tegen in beroep te gaan is verstreken,” zei de dame streng. “Een lekkende wc kost liters water per dag meneer.”
Gelukkig was er de Stadsbank. Gijs was hier al jaren bekend. De redder in nood. Ik legde het verhaal uit aan een medewerkster die de hele dag werd lastig gevallen met afsluitingen. Ze keek mee in de computer. “Nou zeg”, riep ze ietwat gekscherend. “In het waterpotje van meneer zit ruim € 5000,- “
Ik wil niet zeggen dat de stadsbank prutswerk aflevert. Ik heb ook goede ervaringen. Maar dit rijkelijk gevulde waterpotje blijft voor mij symbool staan voor een Stadsbank die Bank is geworden en de klant een nummer.
Inmiddels heeft Gijs al jaren weer water. Maar als iemand mij zegt dat `alles’ goed  is geregeld, draai ik voor de zekerheid even aan de kraan.

Achter de voordeur




De wijkagent Wilma laat mij kennis maken met een stel van middelbare leeftijd. Frits en Ans wonen tien jaar samen in een bovenwoning in een kleine plattelandsgemeente. Ze leven geïsoleerd van alles en iedereen. Frits komt nog buiten voor het hoognodige; drank. Ze bekostigen hun levensonderhoud van de maandelijkse toelage die de bewindvoerder van Ans overmaakt. Dit is alleen voor Ans bedoeld, want Frits woont illegaal in bij Ans. Hij heeft geen inkomen, geen adres, alleen Ans.


De eerste ontmoeting is vriendelijk. Ik ben welkom, maar daar is het ook gelijk mee gezegd. Ze zitten niet te wachten op pottenkijkers, laat staan als die ook nog hulp aanbiedt. Ik blijf komen, zij blijven drinken maar bagatelliseren hun gebruik. “Ze eten gezond en opgeruimd gaat er ook zeker worden”, zegt Frits op kritische vragen van mij. De eettafel is van onder helemaal volgepakt met afvalzakken. Om hun schoonmaakwoede te accentueren staat het aanrecht vol met chloorflessen en zo af en toe ruikt het zelfs naar chloor. Desondanks overheerst de kattenurine. Doordringend tot in elke vezel. Ik leer dat fleecetruien deze penetrante geur het meest absorberen en dat het wassen de geur niet uit de vezels krijgt. Het beste is een bezoek op een warme zomerdag, of ik laat zoveel mogelijk kledingstukken in de auto achter voordat ik mij meld bij de voordeur.

Die voordeur gaat steeds moeilijker open. Ze zijn er altijd. Er wordt soms even uit het raam gekeken door Frits, maar dan blijft de boel dicht. Soms komt hij naar beneden om te vertellen dat ze op het punt staan om weg te gaan. Ik zeg maar kort te blijven, maar Frits is standvastig. Zo breekt er een periode aan dat ik niet meer binnen kom. De wijkagent Wilma blijft komen, en zegt eerlijk dat vooral Frits ook niet op haar zit te wachten, maar het uniform is dwingend en Frits staat het bezoek dan schoorvoetend toe in de woning. Een woning die smeriger en smeriger wordt. De kat plast door, en de chloorflessen raken op. Wilma gaat zich meer en meer zorgen maken over het welzijn van vooral Ans. Ze vraagt of ik toch weer mee wil. Wilma vertelt dat het geld op is en dat er daardoor een crisis is ontstaan.

Ik schrik van de vervuiling die inmiddels ook de gehele zithoek in zijn greep heeft gekregen. Ans zit nog steeds op dezelfde bank, met haar voeten op de vuilniszakken. Frits zit op de andere bank, ook hij heeft bar weinig beenruimte. Ik kan op de zwarte hoge stoel bij het raam zitten. Gelukkig staat het raam op een kier, want de lucht is tergend voor de luchtwegen. Wilma blijft staan, tussen de vuilnis. De stroom en het gas is afgesloten. Water doet het nog al is het aanrecht zo vol gepakt dat de kraan wil zeggen: ik ben machteloos. .

In de kamer staat een barbecue. Een klein model, ik zou haast zeggen een kamermodel, al past barbecueën niet in een volgepakte kamer. De kippenpoten liggen er druipend van het vet op koud te worden. Er komt geen maandelijkse toelage meer. Ze leven van niets. Ze hebben al dagen niet gegeten, maar zo te merken is er wel drank.

Door de benarde situatie - ze weten het niet meer -  mag ik helpen. Ik ga zoeken naar bankafschriften waarop duidelijk is te zien dat het geld op is en dat er al weken geen geld meer op de rekening is gestort. Ik bel de bewindvoerder. Ach, de jongedame had nog wel zo’n goed advies gegeven aan Ans. Het vermogen waar de toelage van werd betaald is op, helemaal op. Voor die tijd had ze al een keer doorgegeven dat de bodem in zicht was. Ze gaf het advies om een bijstandsuitkering aan te gaan vragen. Ans en Frits deden niets en bleven zitten waar ze zaten, in een verstikkende woning in een mooi Twents dorp. De bewindvoerder had haar werk wel afgemaakt. Ze had de rechtbank verzocht om het bewindvoerdersschap te beëindigen omdat er geen geld meer was om over te `bewinden`. Hier is door de rechter mee akkoord gegaan en daar kan ik mij tot op de dag van vandaag nog vreselijk over `opwinden’. Frits en Ans werden aan hun lot overgelaten. De bewindvoerder wist hoe ze hen achterliet. Frits en Ans werden aan hun lot overgelaten. De bewindvoerder wist, zou moeten weten hoe ze hen achterliet, maar liet het erbij. (wordt vervolgd) 

Hoelang was het niet geleden dat Ans buiten was geweest? Die vorige keer kon ze zich nog wel herinneren. Ze was mee naar beneden gelopen om haar moeder uit te zwaaien, een hoogbejaarde dame die sindsdien gekluisterd zat op een kamer in een verzorgingshuis in een dorp op twintig minuten rijden.

Ans en Frits moesten naar het werkplein in Almelo voor de aanvraag van de uitkering. Ans moest ook mee en dat betekende dat ze naar buiten moest. In de auto, Ans naast mij, kreeg de sfeer een hoog schoolreisjesgehalte. Ze keken hun ogen uit, en verbaasden zich dat er zoveel was bij gebouwd in de afgelopen tien jaar. De afspraak verliep goed. De uitkering zou er komen. Om in de tussentijd het stel niet te laten uithongeren, deed ik boodschappen met Frits. Bij het bier ontstond altijd even de discussie of er toch een blikje mee kon. “Nee Frits, bier kopen is echt uit den boze als Tactus de boodschappen voorschiet”, zei ik dan. Blijer ging hij hier van niet kijken. Gelaten sjokte hij verder de Aldi door.

De uitkering kwam er. Opruimen ging minder voorspoedig. Heel directief heb ik Frits aan het werk gezet om in ieder geval de vuilniszakken uit het zitgedeelte naar beneden te brengen en in mijn auto te deponeren. Mopperend waar dit nou allemaal goed voor was. Zo kwam er wel weer beenruimte in de kamer. Frits vond het een zinloze actie. De vuilniszakken onder de eettafel bleef een no go area. De kat had er zijn domein en één keer kreeg ik zo`n uithaal dat ik het wel uit mijn hoofd hield om ook nog maar iets te veranderen onder deze tafel.

De situatie bleef onhoudbaar, onleefbaar maar Ans en Frits sleten hun dagen zonder te klagen. Er was een tijd geen stroom, en een winterdag is kort, dus leefden ze met kaarsjes, de al genoemde barbecue en kou. Ik kwam met grote regelmaat langs en ik was er van overtuigd geraakt dat ik hen niet hielp met inkomsten, schuldenregeling en een opgeruimd huis. Deze mensen hadden meer nodig, intensieve zorg nodig, alleen zagen ze het zelf niet in. Ze konden het zelf niet meer zien, ze waren te verslaafd en mogelijk was er sprake van cognitieve schade door het drinken.

Ik ben niet diegene die mensen een Korsakov sticker op het voorhoofd plakt maar in die hoek zocht ik het zeker voor wat betreft de toestand van Frits. Dus op een dag nam ik een psycholoog mee. Frits viel bij de gerichte vragen direct door de mand. Frits zei hoegenaamd geen probleem te hebben maar hij bleef op flink wat vragen het antwoord schuldig. Ans vulde het aan, en hoewel de psycholoog bleef zeggen dat Frits het antwoord zelf moest geven, kon ze het niet laten. Frits keek elke avond naar Hier en Nu. En Lubbers vond hij maar niks als premier.

Het binnenkomen bleef elke keer weer een uitdaging. Soms ging de beneden deur niet open. Ik ging dan via de schoonheidssalon om de hoek naar het dak. Via het dak van andere winkelpanden kwam ik bij het platte dak van Frits en Ans. Ik moest nog wel de schutting over om bij de voordeur uit te komen. Eenmaal daar, gaf ik niet op en uiteindelijk ging de deur open.

Tot die keer dat Frits niet thuis was en ik op bovengenoemde manier bij de voordeur was aangekomen. Ik zag Ans op de bank aan het andere eind van de kamer zitten. Ze hoorde mij, ze zwaaide, ik zwaaide. Ik maakte met handgebaren duidelijk dat ze open moest doen. Ans bleef zitten en schudde met haar hoofd. `Ze kan niet meer opstaan’, dacht ik. Opeens liet ze zich van de bank glijden en op handen en voeten kroop ze naar de voordeur. Ze kon niet meer lopen. De kracht was weg. Ze was niet gekleed van onderen. Ook dit kreeg ze niet meer voor elkaar.

Frits zei, toen hij thuis kwam en ik hem confronteerde met het niet meer kunnen lopen van Ans, dat het niet goed ging met Ans. Hij was helderder dan de afgelopen tijd. De ernst van de situatie leek tot hem doorgedrongen te zijn en hem te raken. Ik zette hen voor het blok. Ze moesten alle hulp accepteren. De eerste stap was de huisarts informeren en vragen of hij direct wilde komen. Ans was zo verzwakt dat ze dringend medische zorg nodig had. Frits was totaal onmachtig om deze zorg te geven.

Ans zat weer op de bank. Frits werd verwarder en de situatie groeide hem boven het hoofd. De huisarts kwam,  maar greep niet in. Een bemoeizorger moet soms praten als brugman, maar al mijn motiverende gesprekstechnieken ten spijt, de huisarts handelde niet. Ik nam collega's mee, en zij vonden ook dat ingrijpen noodzakelijk was. De psychiater kwam om te beoordelen of een Rechtelijke Machtiging deze mensen van de bank kon krijgen. Voordat de rechter zou komen,  kwam er een advocaat langs die Ans en Frits zouden bijstaan. Hij was gestuurd omdat hij `s morgens toch langs dit dorp kwam, op weg naar zijn kantoor in de stad. Morgen zou hij er niet bij zijn, maar er zou een collega komen. De advocaat heeft het gesprek staande gehouden. In luttele minuten wist hij van de hoed en de rand en vertrok met snelle tred. .


Er was een huurachterstand ontstaan en omdat ik er van overtuigd was dat Ans en Frits hier niet konden blijven, werkte ik nauw samen met de verhuurder. Hij werkte toe naar een ontruiming maar wel op het moment dat paste bij het hele hulpverleningstraject. Op de dag van de RM-beoordeling zou ook de ontruiming plaats gaan vinden. Letterlijk op straat zetten van Frits en Ans was geen optie. Ik wilde dit, de eerste zwervers in dit dorp door mijn toedoen, ook niet op mijn geweten hebben. Het moest naadloos in elkaar overgaan. De bekrachtiging van de RM en de ontruiming Druk geregel vooraf, terwijl de situatie in de bedompte, zeg maar stinkende bovenwoning alleen maar verslechterde. Ondertussen bestookte ik de huisarts met mijn hulpkreten. Ans zat en ik kreeg haar niet meer van de bank. 


Op de ochtend des oordeels, een stralende dag, had ik mijn draaiboek klaar. Beneden aan de voordeur verscheen een jongedame die zei de advocaat te zijn. `Oh, oh`, dacht ik. `Jij moet met dat glimmende jurkje die woning in`. Ze vertelde mij dat ze gisteravond van alles had uitgezocht over de rechten van mensen voor wie een RM was aangevraagd. De voordeur bleef met al haar kennis dicht. Ik ging via de gebruikelijke weg naar het platje boven en liet de advocate en de gearriveerde politie binnen. 

Voor Ans had ik een plek in Apeldoorn gevonden. Frits zou met de halfbakken diagnose `Korsakov` naar Zwolle kunnen. Twee ambulances verschenen. Vier man sterk die ook naar boven kwamen. Tot slot  kwam de rijdende rechter met griffier. Het bonte gezelschap kwam boven en keken rond alsof ze in een andere werkelijkheid waren terechtgekomen. Hier raakten twee werelden elkaar die ik had samengebracht met één doel: hulp.

De rechter zag en gaf toen het woord aan de parmantige advocaat. Ze sprak opgetogen over haar gisteravond opgedane google-wijsheid en de rechter knikte bedachtzaam. Helaas bekrachtigde hij de RM niet. Ans kon blijven zitten en Frits, die wel in de gaten had dat ik hem er in geluisd had, ontging de essentie van de rechterlijke uitspraak. Frits had gelijk, want ik was diegene die aan de bel had getrokken.

Geen RM. Maar wel een ontruiming over een uur. Deze mensen moesten de woning uit. De rechter en zijn gevolg verlieten snel de woning, happend naar lucht. De ambulance broeders vulden de woonkamer. Zij vonden ook dat deze mensen hier weg moesten. 

Geen RM betekende voor Ans dat zij niet terecht kon in Apeldoorn. Frits mocht zonder RM wel worden opgenomen op de Korsakov afdeling. "Je moet Frits", zei ik. Hij pikte het. 

Ans moest naar het ziekenhuis. Gelukkig was er een ambulance verpleegkundige die zich er in  vast beet om dit ook voor elkaar te krijgen. Ze had hiervoor de huisarts nodig, die weinig coöperatief was. De volhouder won.

Vier uur later kon Ans op de brancard gelegd worden. Ze kon niet meer zelf opstaan.  Ze kon naar het ziekenhuis. Daarna Frits die dacht: `Ik moet.`

Mijn draaiboek was bijna klaar. Alleen de kat moest nog naar een andere plek toe. De dierenambulance medewerksters hadden ruim een uur nodig om het dier te pakken. 
En? Ans herstelde goed en na een hele lange herstelperiode elders woont ze weer zelfstandig in het rustieke dorp. In een schone woning en zit ze op een nieuwe bank. Frits? Hij is alles vergeten en woont beschermd. Van de kat heb ik nooit meer iets gehoord. 











Ommekeer



Mijn eerste bezoek aan Gerrit, op een winterse ochtend eind december, staat mij nog helder voor ogen. De bemoeizorgmelding ging over veel overlast in de zomer door luidruchtige mannen die veel bier dronken in de voortuin van deze woning aan de Boonstraat. Ik had deze melding net binnen gekregen van de woningbouw.


Ik kwam aangelopen door een langzaam wit wordende straat, en zag onder de witte sneeuwlaag een stapel tuinstoelen in de voortuin staan. Ik dacht: het is wel even gedaan met de overlast. Toch maar aangebeld. Een lange statige man deed open.


“Gerrit”, zei hij. Ik vertelde wie ik was en waarvoor ik bij hem aan de deur stond. Ik was welkom en werd zonder vragen binnengelaten. Het gesprek ging gelijk over de overlast. Maar het was niet Gerrit die hiervoor zorgde, en ook niet de kameraden. Het verhaal stak anders in elkaar: het waren vooral de buren van nummer 67, en een beetje de buren van nummer 63.


Ik herinner mij nog goed dat de woonkamer van Gerrit binnen het uur gevuld was met tien man, die bevestigde dat de overlast in de Boonstraat toch vooral aan de buren met de koopwoning lag. Tien man, die zich te goed deden aan bier op deze ijzige ochtend.


Gerrit dronk en hij heeft hier ook nooit doekjes om heen gewonden. De lichamelijke gevolgen van jarenlang drinken waren merkbaar. Zijn benen, de wondjes op de voeten. Hij vond het vanaf het begin goed en fijn dat ik mij had gemeld bij hem aan de deur om te helpen. Hulp bij de post en administratie. Toch vond ik het bijzonder dat Gerrit, gezien de leefstijl, zijn financiën piekfijn op orde had. Geen schuld en alles geregeld via de Stadsbank. Ik keek mee, maar het was niet veel werk.


Al snel moest er wel gewerkt worden. Gerrit ging in januari naar het ziekenhuis om de strijd met de diabetesvoet aan te gaan. Die strijd kostte uiteindelijk een voet en later zijn onderbeen. De andere voet bleef ook niet gespaard van wondjes. Dit was allemaal een gevolg van de suikerziekte, die voortkwam uit schade aan de alvleesklier. Drank maakt alles kapot.


De drank ging in de ijskast. Gerrit stopte en hij heeft  ervaren dat een leven zonder alcohol ook een heel plezierig leven kan zijn. Hij heeft vaak gezegd dat hij al de dingen die hij kocht, anders nooit gehad zou hebben. Nu hield hij geld over. Met het drinken was er nooit geld.


Gerrit heeft de realiteit recht in de ogen gekeken. Hij had er zelf voor gezorgd dat zijn lichaam kapot was gegaan door de alcohol. Hij gaf niemand anders hiervan de schuld. Wel zei Gerrit dat als hij vooraf had geweten wat de gevolgen van drankgebruik waren, hij er nooit aan was begonnen.



Gerrit kreeg te maken met nog veel meer narigheid en tegenslag. De tumor in zijn longen die uit het niets leek te komen. Het overlijden van zijn ouders. En het voortdurende lichamelijke ongemak.


Omdat Gerrit brak met zijn leven als alcoholist in de Boonstraat, zegde  hij zijn woning op. Dat opzeggen, het verhuizen van inboedel naar de opslag, ging niet zonder slag of stoot. Nog veel meer slag en stoot was er nodig om hem een nieuwe woning te geven. De woningbouw, de politie, iedereen wilde Gerrit de kans geven. Die kans kwam er en hij pakte die met beide handen aan. Hij was vanaf het begin erg blij en tevreden met zijn woning op de bovenste etage van een modern appartementencomplex. We kwamen kijken voor een andere woning, maar hij was de avond er voor zelf al wezen kijken en had gezien dat deze woning ook leeg stond. “Daar wil ik wonen”, zei hij vol overtuiging.


De mevrouw van de woningbouw die de overlast had gemeld, zei later: “Als bewoner is Gerrit  niet altijd top geweest maar wel geworden. Hij is een voorbeeld voor velen, je kunt erg diep gaan maar er ook weer bovenop komen”.


Alleen plaats in de Stal



Jacob is geopereerd aan een hersentumor, zo groot als een kerstbal. Het herstel ging voorspoedig. Hij kon naar huis. Jacob woont in een stal. Hij woont hier omdat hij in zijn leven  alles is kwijtgeraakt. Jacob had alleen nog een koeienstal. In het kantoortje zette hij een bed, een oude stoel, tafeltje en een gasfornuis op butagas. Acht vierkante meters waar Jacob in moest overleven. Jacob dronk.




De thuiszorg werd aangevraagd. Eén keer per dag komen ze langs om Jacob te wassen. De voorzieningen zijn er niet. Er zit buiten een koudwaterkraan, geen douche en geen wc. De grote boodschap doet Jacob al jaren in een kruiwagen die hij achter leegt.


Al snel komt er bericht van de thuiszorg dat zij niet de hulp kunnen geven die nodig is. Daar komt bij dat zij de stal vies vinden en als dit niet veranderd, stoppen zij. De bemoeizorg overlegt en gaat huishoudelijke hulp aanvragen. Een week later komt de mevrouw van WMO.


“Kamers doen we niet vanuit de thuiszorg”, zegt ze gedecideerd.  “U kunt het beste zelf hulp in huren”.  Enthousiast begint ze te vertellen over een appartement in de stad waar zorg bij aanwezig is. Er is nog een appartement leeg. We horen snel terug, zegt ze als ze deurklink al in de hand heeft.




Jacob begint steeds slechter te lopen valt hard in de grote stal. Een bekende van hem is aanwezig en die belt de ambulance. Jacob wordt voor een nacht opgenomen. De bemoeizorger wordt `s morgens gebeld dat Jacob opgehaald moet worden. Hij kan niet blijven. Verpleeghuiszorg is niet geïndiceerd. De bemoeizorg en huisarts laten een noodkreet horen bij de gemeente.. Waar kan Jacob terecht. De thuiszorg belt ook bijna dagelijks, maar dan vooral om te laten weten dat ze nu écht gaan stoppen.




Jacob moet nog chemokuren ondergaan. Medisch maatschappelijk werk komt langs. In deze woonsituatie kan Jacob geen chemo krijgen. Het voldoet niet aan de miniem eisen. Jacob gaat meer vallen, beland nog een keer op de spoedeisende hulp, maar mag zelfs geen nacht blijven. In een taxi wordt hij weer bij zijn stal afgeleverd.




De gemeente begrijpt de urgentie van deze casus. Het wordt opgepakt. Een wijkcoach belt op. Hij kan nog net voor kerst langs komen voor een keukentafelgesprek, maar voegt er wel gelijk aan toe dat hij daarna vakantie heeft.


“De chemo moet binnen afzienbare tijd toch echt ingezet gaan worden”, laat de neuroloog weten.


Achter zijn stal staat een boerderij die vakantiehuisje verhuurd. Jacob strompelt hier heen achter zijn rollator. De mensen zijn van goede wil en willen Jacob een vakantiehuisje laten huren. Ze willen ook voor zijn maaltijden zorgen. Hij kan hier zijn chemokuur krijgen en dus nog wat langer blijven leven.  De kosten kunnen misschien uit de bijzondere bijstand betaald worden.  Jacob’s ogen stralen sinds lange tijd weer.. De gemeente praat mee over dit plan, maar een ja of nee blijft uit.


Een dag voor kerst belt de boerin op. “Jacob kan komen en dan gaat er eerst gezorgd worden. De Euro’s komen later wel”, zegt ze.  Er is voor Jacob plaats in de herberg.

Ondankbaarheid is de dochter van Trots





Hè getverdemme Lolle, nou moet je ophouden met je negatieve gedrag. #theamsterdamproject, lees ik op Twitter. Het is niet de enige twitteraar die zich groen en geel ergert aan deze Amsterdamse zwerver die mee doet in het programma The Amsterdam Project van RTL. “Krijg Tandjes”, zegt Lolle keer op keer. Het is zijn manier om te schelden. Ondankbaar, zo wordt deze man ervaren. Krijgt hij de mogelijkheid van een kamer, wijst hij hem resoluut af omdat hij er niet mag roken. “Ik rook”, is zijn verklaring.

Als bemoeizorg cliënten allemaal dankbare mensen met gemiddeld gedrag waren, was ik niet nodig om ze toe te leiden naar zorg. Dan hadden ze die eigenhandig wel gevonden en er gebleven.
“Lolle mag nu wel weer even normaal doen en zich als een volwassene gedragen. #theamsterdamproject Is dit onwil, afzetten tegen de burgermaatschappij, of kan Lolle het niet? Daar zit dan ook één van de vele uitdagingen waar ik als bemoeizorger mee aan de slag ga. Hoe? Door mee te lopen met de cliënt, door mij in te leven in zijn wereld en door open te staan voor zijn denkwijze.

Geen sinecure. Ik herinner mij een avond op de spoedeisende hulp in het ziekenhuis. Willem, een bejaarde man, zeven jaar zwervend en gebruik makend van een  scootmobiel. Ik had al mijn overtuigingskracht gebruikt om hem hier te krijgen. De hele dag had hij enorme pijn in zijn benen door dicht geslipte aderen. Zijn been zag er afschuwelijk uit.
Het lange wachten putte Willem uit. Eerst een onderzoek door de huisarts van de post. Vervolgens werd besloten dat er een specialist bij moest komen. Willem mocht op bed gaan liggen en toen de specialist kwam, lag Willem te slapen. De situatie was zo zorgelijk dat hij opgenomen moest worden. In Almelo was geen plek. Willem zou naar Hengelo moeten. “Geen nood, zei de specialist. U wordt er met een ambulance heen gebracht”.

“Ik ga niet weg uit Almelo”, zei Willem van achter uit zijn keel. ”Ik ben hier geboren en hier ga ik dood”. De doodsangst sidderde door in zijn stem. De specialist keek mij niet begrijpend aan, dacht het goed geregeld te hebben en had deze reactie nooit verwacht. Er was hier geen plek en er kwam geen plek. Willem kon alleen elders opgenomen worden. Ik liep even mee naar een ander kamertje voor overleg. Terug na enkele minuten vond ik een leeg bed. Ik liep de behandelkamer uit en bij de receptie vroeg ik of zij de oude man hadden gezien.
“Ja”, zei de dame achter de balie, “die is net kruipend via de schuifdeur  naar buiten gegaan”.

Vijftien meter voorbij de deur  lag hij tegen de muur van het ziekenhuis. De gure novemberwind brulde om de gebouwen heen. Ik had vooraf de afspraak met Willem gemaakt dat ik hem hier zou brengen en dat ik hem niet onverrichte zake mee terug zou nemen. Daar herinnerde ik hem aan. Hij bleef volhardend in zijn keuze. Hij ging niet naar Hengelo. Ook niet als ik hem zelf zou brengen. Hij bleef  hier wel op straat.

Dus reed ik even later van het parkeerterrein af met Willem naast mij. Op weg naar de nachtopvang. Een bed in een rij van zeven voor de zoveelste pijnlijke nacht.


Een Hart van Rozen


“Tweehonderdvijftig luxe broodjes”. De begrafenisondernemer sprak de woorden uit met een intonatie die opgewektheid suggereerde, alsof het een aankondiging van een bruiloft betrof. Hij zat voorover gezakt op de aftandse bank in de muf ruikende woning. Een woning in een straatje met oude gedateerde auto’s en kleine vrachtautootjes die altijd volgeladen waren met ijzerwaren, wasmachines en afgereden fietsen waarvan de essentiële onderdelen aan ontbraken.

De buurman stelde zich op als zaakbehartiger van de overleden Jan, ook al was Jan maar kort zijn buurman geweest. Hij had longkanker en de ziekte had het in sneltreinvaart gewonnen. De buurman, een handelsman in hart en nieren, had zich gelijk opgeworpen als de vriend van. Hij kende ook alle vrienden van Jan en wist mij al voor het overlijden te vertellen dat Jan goed verzekerd was. Heel goed.

De begrafenisverzekering was inderdaad ruim. En het zou alleen worden uitgekeerd aan kosten die direct met de begrafenis te maken hadden. De Buurman zei dat Jan het ook zo gewild zou hebben. Een fatsoenlijke begrafenis. Een dienst, muziek waar hij voor zou zorgen, en na afloop voldoende versnaperingen. En niet te vergeten de kaarten.
“De kaarten”, ging de man in het weinig flatteuze pak verder, “Er staat een aantal van honderd op de wensenlijst.” De man had de roze lijst in zijn handen, een dun papier. “Vijftig kaarten zullen moeten volstaan”. De buurman schudde zijn hoofd. “Veel te weinig. Want er zijn heel veel mensen die Jan de laatste eer willen bewijzen. Trouwens, er is geld genoeg dus waar hebben we het over.”


Drie dagen later zit ik in de aula. De traditionele begrafenisklassiekers worden gedraaid. De kist met een overdaad aan rode rozen staat voor de grote raampartij die uitzicht biedt op het parkachtige landschap van de begraafplaats. Naast de kist staat een krans in de vorm van een  hart van rode rozen. Naast dat het indrukwekkend is, is het toch vooral een vlag op een modderschuit. Het rozenhart verbeelde juist alles wat Jan de laatste jaren niet meer heeft gehad in zijn leven. Jan was de laatste jaren een eenzaam man geweest, de liefdes uit zijn leven waren eeuwen geleden al via een zijspoor afgehaakt.

De toespraak van de buurman gaat meer over zichzelf dan over Jan. De buurman zet zich neer als de mantelzorger. Hoe had Jan zonder deze zorg aan zijn eind moeten komen?


De zaal is grotendeels leeg. En de weinige mensen die er hebben plaatsgenomen, zijn kennissen van de buurman. Hongerig is dit bonte gezelschap al helemaal niet, zodat ik de crematieplechtigheid verlaat met twee enorme plastic tassen vol met goed belegde broodjes. Nog voordat ik op de fiets zit, is het rozenhart al buiten gezet.