zondag 15 januari 2017

De Seizoensdrinker


Er zijn cliënten die je als hulpverlener soms wel kan….
Meneer D. was zo’n man. Meneer D. is een alleenstaande man van middelbare leeftijd. Gescheiden en geen contact meer met zijn kinderen. Zonder werk, zonder inkomen. Hij woonde in een woning die de uitstraling had van de bungalow van de familie Flodder. De financiële situatie werd met de dag rampzaliger. Enorme achterstand met de hypotheekbetalingen. Gigantische roodstand. Het begon met de afsluiting van de elektriciteit, een maand later volgde het gas. En overal in de woning lagen stapels rekeningen. Meneer leefde van een leenbijstand. Eten en drinken kon hij er goed van, want de rekeningen liet hij onbetaald.
De claim die hij op mij legde was een echte energievreter. Soms leek het er sterk op dat hij mijn werkgever was die de actiepunten doorgaf die ik moest uitvoeren. Hij stelde zich zeer afhankelijk op. Aan de andere kant bleef hij zijn eigen zaken regelen, zodat het lang duurde voordat de ernst van zijn situatie mij écht duidelijk werd. Deed ik niet wat hij mij vroeg, dan was of de verstandhouding voor even verstoord of hij zette zich er direct overheen door over een ander onderwerp te beginnen. Later bleek vaak wel dat hij had geprobeerd om een ander voor zijn karretje te spannen.
De hulpverlening, incluis mezelf, kan wel zeggen waar de oorzaak van al dit leed in lag verscholen: drank. Dit in combinatie met de persoonlijkheid van Meneer D. Hij stelde zijn eigen diagnose: hij was niet verslaafd. Hulpverlening vanuit de verslavingszorg zag hij ook maar als een blok aan zijn been. Hij ontkende niet te drinken, maar hij deed dit alleen als hij een ‘bui’ had. En die buien kwamen in het voor- en najaar. Ik kon niet anders dan vaststellen dat een jaar voor deze meneer bestond uit slechts twee seizoenen.
De indruk die deze meneer op mij heeft achtergelaten is dat hij niet in staat was om de realiteit onder ogen te zien. Hij bleef de meneer spelen, bleef hopen op genoegdoening van zijn werkgever, hopen op een financiële tegemoetkoming. Er was geen houden meer aan en het web waar hij in zat sloot zich. Na jaren geloofde zelfs de Middenstandsbank deze meneer niet meer. “Misschien had ik toch eens bij meneer langs moeten gaan”, zei de bankdirecteur mij achteraf.
Aan het eind van het liedje werd het huis ver onder zijn waarde gedwongen verkocht en meneer deed een paar opnames. Hij ging begeleid wonen, maar niets kon het ontij meer keren. Op een dag was ook zijn geheugen verdwenen.
Wat heb ik mij druk gemaakt voor  en met deze meneer. En om de zoveel tijd stelde hij mij de legendarisch geworden vraag: “Vertel mij nu eens één ding wat je voor mij hebt gedaan? Ach nee, geef maar geen antwoord, want het antwoord weet ik al. Helemaal niks!”


Eerder gepubliceerd voor Tactus Blog

Hart van Rozen







“Tweehonderdvijftig luxe broodjes”. De begrafenisondernemer sprak de woorden uit met een intonatie die opgewektheid suggereerde, alsof het een aankondiging van een bruiloft betrof. Hij zat voorover gezakt op de aftandse bank in de muf ruikende woning. Een woning in een straatje met oude gedateerde auto’s en kleine vrachtautootjes die altijd volgeladen waren met ijzerwaren, wasmachines en afgereden fietsen waarvan de essentiële onderdelen aan ontbraken.
De buurman stelde zich op als zaakbehartiger van de overleden Jan, ook al was Jan maar kort zijn buurman geweest. Hij had longkanker en de ziekte had het in sneltreinvaart gewonnen. De buurman, een handelsman in hart en nieren, had zich gelijk opgeworpen als de vriend van. Hij kende ook alle vrienden van Jan en wist mij al voor het overlijden te vertellen dat Jan goed verzekerd was. Heel goed.
De begrafenisverzekering was inderdaad ruim. En het zou alleen worden uitgekeerd aan kosten die direct met de begrafenis te maken hadden. De buurman zei dat Jan het ook zo gewild zou hebben. Een fatsoenlijke begrafenis. Een dienst, muziek waar hij voor zou zorgen, en na afloop voldoende versnaperingen. En niet te vergeten de kaarten.
“De kaarten”, ging de man in het weinig flatteuze pak verder, “Er staat een aantal van honderd op de wensenlijst.” De man had de roze lijst in zijn handen, een dun papier. “Vijftig kaarten zullen moeten volstaan”. De buurman schudde zijn hoofd. “Veel te weinig, want er zijn heel veel mensen die Jan de laatste eer willen bewijzen. Trouwens, er is geld genoeg dus waar hebben we het over.”
Drie dagen later zit ik in de aula. De traditionele begrafenisklassiekers worden gedraaid. De kist met een overdaad aan rode rozen staat voor de grote raampartij die uitzicht biedt op het parkachtige landschap van de begraafplaats. Naast de kist staat een krans in de vorm van een  hart van rode rozen. Naast dat het indrukwekkend is, is het toch vooral een vlag op een modderschuit. Het rozenhart verbeelde juist alles wat Jan de laatste jaren niet meer heeft gehad in zijn leven. Jan was de laatste jaren een eenzaam man geweest, de liefdes uit zijn leven waren eeuwen geleden al via een zijspoor afgehaakt.

De toespraak van de buurman gaat meer over zichzelf dan over Jan. De buurman zet zich neer als de mantelzorger. Hoe had Jan zonder deze zorg aan zijn eind moeten komen?
De zaal is grotendeels leeg. En de weinige mensen die er hebben plaatsgenomen, zijn kennissen van de buurman. Hongerig is dit bonte gezelschap al helemaal niet, zodat ik de crematieplechtigheid verlaat met twee enorme plastic tassen vol met goed belegde broodjes. Nog voordat ik op de fiets zit, is het rozenhart al buiten gezet.






Eerder gepubliceerd voor Tactus Blog

Eigenwijs

“Maakt u zich om mij maar niet zo druk, meneer de Bemoeizorger. Ik weet heel precies hoe het allemaal werkt. U hoeft mij niets te vertellen. Ik ben vaatchirurg”, zei de man op leeftijd. Met een sigaret in zijn hand.
Ik begon net warm te lopen om mijn nieuwe cliënt te vertellen hoe slecht het drinken en roken wel niet is. En de gevolgen: niet te overzien. Mijn mond werd gesnoerd. Vaatchirurg, zei ik in mezelf. Deze man weet alles van dichtgeslibde aderen. Ik liep in gedachten de melding door die ik, via zijn huisarts, namens zijn vrouw had gekregen.
Een man die zijn dag vanaf vier uur `s middags vulde met onafgebroken roken en drinken. Daar was gelijk ook alles mee gezegd. De partner had bedacht dat dit toch niet goed kon gaan. Zelf was ze actief in de tennissport en reed ze rond met vriendinnen in een kanariegele cabrio. Zij was ook aanwezig bij dit eerste bezoek van mij. Ze zat zwijgzaam op een stoel in de grote zithoek in een gedateerde woning. De laatste vijfendertig jaar was er niets meer aan veranderd. Ook de tuin, waar je vanaf de zithoek door de grote ramen in keek, was aan een snoeibeurt toe. De man was ook aan een opknapbeurt toe, want zo helder keek hij de wereld niet meer in.
Bemoeienis
Ondanks dat ik alle technieken van de motiverende gespreksvoering gebruikte, gaf deze man geen krimp. Hij had geen hulp nodig. Zijn vrouw zuchtte; een zucht waarmee ze aangaf dat haar man eigenwijs in het kwadraat is. Haar laatste strohalm voor verandering moest ze loslaten. Haar man accepteerde geen bemoeienis.
Ik probeer na een eerste bezoek altijd een afspraak te maken voor een vervolgbezoek. Dit sloeg de man radicaal af. Mijn tweede troef is het achterlaten van het visitekaartje. Hij kan zich immers bedenken. ”Tactus”, las de man hardop met de klemtoon op de eerste lettergreep. “Tactus”, nu met nog meer stemverheffing, “dat ken ik, maar dat heb ik écht niet nodig. Ik weet het zelf wel.” Ik liet de man met het kaartje in beide handen achter in de jaren zeventig woonkamer.

Eigenwijs
In de tuin praatte ik nog even met zijn vrouw. Ze moest stoom afblazen. “Een huwelijk van meer dan vijfendertig jaar met een man die zo eigenwijs is als dikke stront.” Dat klonk bekakt uit haar mond. “Hij zegt dat hij alles zelf kan. Kijk de tuin. Twintig jaar geleden zei hij dat hij ging snoeien”, zei de vrouw gelaten. Ze pakte een tennisracket en stapte in haar auto. Ik liep het tuinpad af. Als RTL met een nieuw programma komt - Help, Mijn man is Eigenwijs - meld ik deze vaatchirurg aan. 



Eerder gepubliceerd op Tactus Blog